zaterdag 3 november 2018

Uit mijn kinderjaren, jeugdherinneringen van Gerrie Hooijer-Dop

door E.G. van IJken


INLEIDING

Gerritje Dop
(1900-1979)
Dit verhaal is samengesteld rond jeugdherinneringen van Gerritje (Gerrie ) Hooijer - Dop. Ik vond in 2006 bij mijn moeder een stapeltje kopieën met het jeugd verhaal van ‘Tante Gerrie uit Baarn’. Zij heeft dit in 1976 op 76 jarige leeftijd geschreven en het geeft een beeld van haar jonge meisjesjaren die zij in Baarn doorbracht.
Gerrie Dop is geboren op 31 juli 1900 te Baarn als dochter van Wiebe Dop en Gerarda Riemer. Zij was het achtste kind in dit huwelijk, waar in er totaal negen geboren zijn en twee ervan op jonge leeftijd zijn overleden.  Haar vader, Wiebe Dop, was mijn overgrootvader van moeders kant. Hij is geboren op 30 september 1858 te Eemnes. Hij was timmerman. Zijn vrouw Gerharda Riemer is geboren op 2 april 1862 te Nijkerk. De familie Dop heeft na hun huwelijk eerst in Eemnes gewoond, vermoedelijk in Eemnes- Binnen en is omstreeks 1890 naar Baarn verhuisd. Het eerst bekende adres is Oosterstraat 16 . Later heeft men nog gewoond aan de Noorderstraat 16c, Turfstraat 37/123 (ca. 1900), Verlengde Dalweg 208/209, Zandvoortweg 149/23 en De Wetstraat 13.
Ik kan mij tante Gerrie herinneren van met name de verjaardagen van mijn opa en oma Gerrit Dop en Aaltje Dop –Breunesse, die dan met een groot deel van de familie werden gevierd in hun woning Laarderweg 65 te Eemnes. Tante Gerrie stond in de familie bekend om haar dichtkunst. Zij is getrouwd geweest met Gerrit Hooijer, geboren op 11 november 1897 te Barneveld en overleden te Baarn op 7 juli1979. Zij hadden een kwekerij aan de Zandvoortweg in Baarn. Gerrit Hooijer heeft veel artikel over de historie van Baarn geschreven die gepubliceerd zijn in de Baarnsche Courant. Deze artikelen zijn later gebundeld in een drietal boekjes: Uit de geschiedenis van Baarn, deel 1,2, en 3. Gerrie Dop is op 12 januari 1979 op 78 jarige leeftijd overleden en begraven te Baarn. Hun zoon Ab Hooijer heeft enkele boekjes gepubliceerd met gedichten van Tante Gerrie.

De tekst is zoveel mogelijk letterlijk overgenomen, inclusief enkele spellingsfouten. Ik heb een enkele foto’s ter illustratie toegevoegd.

Met dank aan Wiebe van IJken en Ab Hooijer

Uit mijn kinderjaren

Het eerste dat ik mij herinner is dat ik met mijn zuster stond onderaan de Hoge Dalweg, bij het huis met rietendak. Een juffrouw vroeg mij "hoe oud ben je zus?" Ik zei: "twee jaar, groot ben ik al hè !"
Ik droeg een blauw manteltje, met een smal grijs bontrandje om een grote kraag met blauwe riemschoentjes. Ik ben geboren in 1900 en in 1903 werd mijn buurmeisje geboren; daarom was ik 3 jaar ouder dan zij.  Ik zie het nog voor mij, mijn buurvrouw in de bedstee, met erge heldere gordijnen en een klein blauw lampje op een tafeltje. De baby ingebakerd in een pak, dat toen nog de gewoonte was ... maar het bracht mij in de veronderstelling dat het kindje geen beentjes had. Maar op een morgen kwam ik binnen en daar zag ik het kind met de beentjes spartelen. Ik rende naar huis om dit nieuws te vertellen. O zei mijn vader (hij was timmerman) ik heb die er vanmorgen aangetimmerd. Mijn vader kon alles, dus ik geloofde het. Nog zie ik mezelf in het hobbelpaard, ik hobbelde zo hard ik kon, op de houten keukenvloer een maakte daarbij zo'n oorverdovend lawaai, want ik wilde met mijn paard naar Amsterdam.
In de schemerige keuken stond mijn moeder te praten met een buurvrouw, het gesprek werd gehinderd door de herrie die ik maakte en eensklaps hoorde ik een stem: "Wat bezielt dat kind toch ?" Mijn moeder greep het hobbelpaard en zette het stil. O wat was ik kwaad want ik meende dat ik bijna in Amsterdam was en nu zette ze dat paard stil. Mijn moeder bracht wel eens een kind in de kerk om te laten dopen, dan droeg ze dat kind onder een doopsprei want het mocht tijdens het dopen geen kou vatten. Om tijdens het dopen niet te huilen kreeg ze een vochtig lapje met suiker in de mond. (een suikerdot noemde men dat). Ik had alles afgekeken en maakte van een stukje gordijn ook een doopsprei. Ik droeg daaronder een pop met een afschuwelijke houten kop, die mijn vader zelf gesneden had. Toen ik daar die dag mee gespeeld had, werd mijn (1)zusje geboren, dat was voor mij een toevallige gebeurtenis en bracht dat in verband met het dopen van mijn pop en vertelde dat aan iedereen.
Wiebe Dop
(1858-1932)

Op een dag moest ik met moeder naar Dr. Muysken. Zo zie ik nog voor me die voordeur met ijzeren krullen. Er moest een zweer in mijn hals doorgestoken worden. Voorover lag ik op mijn moeders schoot. Moeder zei, om mij af te leiden: "Kijk daar in die hoek loopt een poes." En ik maar kijken, maar ik zag geen poes. Onderwijl kreeg ik een prik van de dokter. Dat vond ik niet zo erg, maar dat ze me gefopt hadden met die poes dat kon ik ze niet vergeven. 's Ochtends was ik heel vroeg op en ik hoorde mijn moeder een zeggen: "die vervelende meid, je kan zo vroeg niet wezen of ze staat al weer achter je !" Dan zei ik: "Maar ik doe toch niets ?" Wat ik niet begreep dat moeder ook wel eens de handen vrij wilde hebben om wat te kunnen opschieten met haar werk. Moeder gaf les aan een paar naaimeisjes. Van twee meisjes weet ik de naam nog, het waren Stien Westerik en Ka Kloosterman. Ze naaiden op een rammelige oude naaimachine. Als er soms garen werd opgewonden was ik er als de kippen bij, want dan hoorde ik een heel fijn hoog geluidje. Gespannen keek ik dan naar de meisjes ook hoorden, maar hun gezichten verraden niets. Dan vertelde ik dat niet, dat was mijn geheim.
Op mijn vierde verjaardag hadden ze mij een ontbijtkoek op de arm gebonden, daar mocht ik niet van happen, en dat was wat. Van Ka Kloosterman kreeg ik een kinderserviesje van tin en van Stien kreeg ik een mooie pop, met een roze jurkje aan, waarop hard groene strikjes waren genaaid, afschuwelijk ! Die pop vond ik prachtig, maar ... dat jurkje afschuwelijk!
Nu was ik er al vroeg bij hoe de grote mensen van karakter waren. Aan iedereen vroeg ik dan: "Hoe vind U mijn pop ?" "Prachtig" zeiden de mensen dan, "en het jurkje hoe vind U dat ?”"O erg mooi" , zeiden ze dan. Dan dacht ik: "Dat bestaat niet!". Toen begreep ik al dat de grote mensen niet zeiden wat ze meenden.  Als moeder de kamer een schoonmaakbeurt had gegeven vond ik dat prachtig. Dan kwamen er schone gordijnen voor de ramen, met veel stijfsel er in en op de vloer werd dan het schone vloerkleed gelegd. 't Was een kleed met frisse rode en zwarte strepen er in. Dat vloerkleed werd gewoonlijk pas op zondagochtend gelegd, als vader naar de kerk was, want zaterdags avonds was te vroeg, dan zou het zondags al vuil zijn geweest door het vele bezoek dat er kwam. Vader, moeder en 6 kinderen en het bezoek was in zo'n kleine behuizing geen kleinigheid om alles er zondags mooi uit te laten zien.

Gezin Wiebe Dop en Gerarda Riemer: v.l.n.r.: achter: Alyda, Steintje, Gerrit.
Voor: vader Wiebe, Gerrie, moeder Gerarda Riemer, Gerarda en  Johanna.

's Zaterdags avonds kregen we altijd een kadetje met kaas en dat was me een feest. De andere dagen van de week was het - brood met brood daar tussen ! Hij kocht zelf wel eens een witbrood, sneed het overlangs open en at dat zo maar op.

Mijn broer(2) had een fiets, die stond in de slaapkamer met een paar sandalen er onder; die noemde ik de fietsschoenen. Kwam er dan visite dan liet ik ze dat zien, want ik was erg trots op mijn broer. Hij kon ook zo aardig met zijn zusjes spelen. Hij sneed houten poppetjes van sigarenkistjes hout. Hij verbond de armen en benen met zwart garen en noemde die poppen worstelaars. Hij vertoonde het allen als de kamers bijna donker waren. Dan zat hij een eind van de poppen af en trok dan aan een lange zwarte draad, dat konden wij niet zien, we zagen alleen de poppen worstelen.
Hij sneed ook een houten doosje met een geheime sluiting. Je kon het alleen open krijgen als je het onderste boven hield. Het draaide op twee halve centen en was in elkaar gezet met een cent met een gaatje er in en verbonden met een schroef. Altijd vond ik het jammer van die cent, want we kregen van vader maar een cent per week om te snoepen.
Als mijn broer 's avonds thuis kwam dan waren we blij, dan mochten mijn zusje en ik ansichtkaarten kijken. Die kaarten werden hem toegestuurd door verschillende meisjes. Je zag dan een spannetje in de maneschijn of een mooi meisjes kopje. Maar een kaart spande de kroon. Daar stond een jongen en een meisje op met hun mond wijd open van het lachen, als die kaart aan de beurt kwam lachte wij met z'n drieën zo hard als we konden, dat hoorde er zo bij elke avond.

Maar nu kreeg mijn broer vaste verkering en ging hij al die kaarten verbranden in de kachel. Wij keken ontzet en riepen ooo... die niet ! Maar we zagen ze een voor een in de vlammen verdwijnen, tot die lachkaart aan de beurt kwam, toen zweeg ik, want ik dacht mijn broer is gek geworden. En dat heb ik lange tijd gedacht.
Mijn oudere zusters(3) plaagden mij wel eens en riepen dan: "Gerrie kijk eens door de trapdeur". Als ik dan keek lieten ze een bont zakken met een kop eraan met scherpe tanden, daar was ik zo bang voor, ik gilde alles bij elkaar.
Als het tijd was dat vader thuis kwam van zijn werk, zette ik zijn leuningstoel klaar, met zijn pantoffels er onder en zijn asbak mocht ik niet vergeten, want vader rookte altijd een pijp. s' Ochtends keek ik hem na en zag hem dan met de gereedschapkist op de schouder en wolken rook achter hem aan.

Mijn zusje zat altijd bij moeder op schoot en zei dan: "Ik ben toch lekker moeders meisje !". Dan zat ik op vaders knie en zei dan: "Ik ben toch vaders jongen".
Vader bracht dikwijls kleine stukjes hout voor me mee. Dan sloeg ik verschillende plankjes tegen elkaar en ontdekte de eerste muzikale klanken, dat was dan ook weer een geheim, want ik zei niet alles wat ik wist.
Eens in de maand ging ik met moeder naar kapper Hogendijk, want dan kreeg ik tot mijn groot verdriet weer een korte ponykop. Dan vroeg mijn buurjongen Bob: "Gerrie ga je mee spelen ?" Dan zei ik: "Nee ik moet naar de kapper". Ik vond het wel een kruis elke maand dat ik zo gekortwiekt moest worden, maar tot troost kocht mijn moeder bij bakker Thijhuis een half ons flikjes en dat vergoedde veel.



Toen mijn zusje(4) erg klein was lag ze in een schommelwieg. Ik moest haar in de slaapkamer in slaap wiegen. Maar toen kwamen er een paar buurkinderen vragen aan 't slaapkamerraam: "Gerrie kom je spelen ?" Straks als mijn zusje slaapt kom ik spelen. En ik maar wiegen. Maar als ik voorzichtig wegsloop begon ze te huilen. Toen werd ik zo driftig dat ik de wieg met kind en al onderste boven gooide en hard wegliep. Nooit meer behoefde ik te wiegen, was nog veel te jong voor dat werk en niet betrouwbaar.
Als mijn moeder mij klappen gaf dan huilde ik de hele buurt bij elkaar, dan hield ze gauw op, dat had ik al spoedig door. Als ik om hulp riep dan moest ik mijn zuster hebben en dan riep ik heel hard Alidaaa... !
Van de gezusters Sijberden kreeg ik een poppenwagen van gevlochten riet met een zwarte kap erop en versierd met wollen rode balletjes. Die poppenwagen was zo groot dat ik er zelf in kon zitten. Dan reden mijn oudere zusters mij over de Prins Hendriklaan naar het Baarnse bos. Daar zag ik mensen met hangmatten. Mijn zusters vlochten voor mij een schortje van boombladeren, aan elkaar gestoken door dennenaalden. Daarvan kreeg ik dan een kroontje op mijn hoofd en een mandje van hei in mijn hand. Dan voelde ik mij erg trots, maar moest ik heel voorzichtig lopen want anders prikten de dennenaalden in mijn vel. Maar dat had ik er graag voor over, om toch zo mooi er uit te zien. Er werd dan een hand vol dennenaalden meegenomen voor de reparatie onderweg. Onze buren waren vrouw Sohl en vrouw Bakker, vrouw Bakker, vrouw Lambalgen, vrouw Jansen en vrouw Woudenberg. Maar achter ons kwam een nieuwe buurvrouw wonen, haar man was politieagent en heette Apeldoorn . Zij werd met enige onderscheiding behandeld maar ze hoorde er ook echt niet bij.

Onze naaste buur was slager Sohl en speelde veel met zijn dochter Jannie. Zij was nogal ondeugend, maar ik kon haar nogal rustig houden.
Zij zat dan in een kinderstoel die laag gezet was op wieletjes, als haar moeder eventjes weg was ging ik met haar rijden en botste dan hard tegen de plinten aan. Dat mocht niet van vrouw Sohl want ze was nogal erg precies. Maar Jannie kraaide van plezier.
Er was ook een glimmende mahoniehouten kast, daar mochten we geen vingers opzetten of je kreeg een klap. Altijd liep ik er met een boogje omheen.
Als Sohl thuis kwam vroeg hij: "Gerrie krijg ik een kusje van je dan krijg jij een snor." Dan stond ik later met een snorrekammetje voor de spiegel om te kijken of ik al een snor kreeg. Af en toe mocht ik wel eens mee eten van een bordje daar stond de slag bij Waterloo op afgebeeld. Als ik mijn brood op had dan mocht ik het plaatje bekijken.
Jannie wilde thuis niet eten, dan schoof haar moeder een bordje met brood door het slaapkamer raam en dan at ze het wel bij ons op.

Als buurman Sohl heerlijk had gegeten, plaagde hij zijn vrouw en zei: “’t heeft mij niets gesmaakt Geert ". Dan werd ze heel erg boos. Al spoedig had ik in de gaten dat het maar plagerij van hem was. Als klein kind had ik al gevoel voor humor en zei dan tegen haar:" Buurman plaagt je maar een beetje buurvrouw".
Dikwijls speelde ik in de tuin van buurman Sohl, daar mochten we kuilen maken. Bij mijn vader mocht dat niet. Er was een hekje tussen beide tuinen, dan dacht ik - daar staat Engel Gabriel achter- als je door dit hek gaat geeft hij je een klap. In de tuin bij Sohl stond een boom in de tuin. Die boom noemde ik de boom des kennis des goeds en des kwaads.
's Zomers avonds zaten wij met Vader en Moeder en de buren op een bank in de tuin, dan hoorde je rond om je heen praten en lachen.
Voor de tuin stond een lantaarn op weg en daar probeerden wij meikevers te vangen. Mijn broer was daar erg handig in, hij had soms een trommel vol. Mijn vader had een hekel aan meikevers. Op een avond had mijn broer de trommel op de kast gezet met een kiertje open. Vader zat rustig de krant te lezen, maar opeens beginnen de meikevers om zijn hoofd te vliegen; wat hadden we een pret.

Toen ik wat groter was moest ik gelijk met mij zuster naar bed. Wij scheelden elkaar vier jaar in leeftijd. Wat ik ook zo graag wilde om een keer met de groten om 10 uur karnemelkse pap mee te eten, maar had nooit een kans. Mijn zuster Alie(5) had er wat op gevonden.
Zij bond een draadje garen om mijn grote teen, deed dat draadje door een gaatje in het houten plafond en dat kwam beneden recht boven de tafel te hangen. Ga nu maar rustig slapen zei ze, dan trek ik om tien uur aan de draad. Om tien uur ging ze boven achter mijn kamerdeurtje luisteren hoe ik zou reageren. Eerst trok mijn moeder zachtjes aan de draad en begon ik een beetje te brommen. Toen trok mijn broer en sneed mijn teen er haast af. Nu was ik klaar wakker en ging gauw naar beneden pap eten.
Op een nacht moest ik nodig naar de WC maar ik was bang in het donker en dorst niet naar beneden. Tenslotte werd de nood zo groot, toen moest ik wel naar beneden. En ... ik was toen net te laat want bij de WC deed ik het nog net in mijn broek. Daar kwam moeder aan en gaf mij een flinke uitbrander en een pak slaag. Dat vond ik een onrechtvaardige straf. Moeder ruimde alles op, maar in het schemerdonker had zij niet gezien dat er nog een klein hoopje op de mat lag. Ineens zag ik haar grote teen precies in dat hoopje trappen. Toen had ik een duivels plezier en voelde mij gewroken.

Gerarda Riemer en Gerrie Dop

Mijn zuster Alie was op de naaischool bij juffrouw Eernisse en mijn oudste zuster was daar ook. Alie, zo heette mijn oudste zuster, moest wel eens een japon wegbrengen naar Soest. Dan had zij een doos op een klein karretje. Dan ging zij gauw mij halen en dan mocht ik op die doos zitten en kocht ze bij Benning in Soest een popje voor mij. Dat was een feest om nooit te vergeten. Soms mocht ik ook weleens komen kijken bij mijn zusters op het naai atelier, want er werden poppenkleren gemaakt voor zus Merkestein. Dan zat ik op de grond met een stopnaald en een draad en maakte lapjes tot een grote pop bij elkaar.
Op een zondagochtend zei mijn buurman:"Je mag vanmiddag klapbessen komen eten." Nou dat vond ik fijn. Maar die middag aten we thuis sla met botersaus en dat lustte ik niet. Nu zei moeder:" Je moet eerst je bord leegeten anders mag je vanmiddag geen klapbessen plukken."

En dat was wat, ik kon het niet door mijn keel krijgen. "Dan maar naar boven" zei mijn moeder, met dat bord eten... Daar zat ik al een uurtje plat op zolder en daar kwam Alie boven. "Wat doe jij hier ?" zei ze. Toen vertelde ik haar alles. O geef maar hier en met een paar happen at ze dat koude eten op. "Moeder" riep ze "ze heeft haar bord leeg". "O" zei moeder "Ga dan maar klapbessen plukken" . O wat was ik gelukkig.
Alie was altijd mijn redder in nood. Ook als mijn pop stuk was deed zij een kurk in de kop en maakte de armen en benen met elastiek weer aan elkaar. Of maakte een jurkje voor mijn pop, zoiets vergeet je niet als kind
Toen ik wat ouder werd ging ik niet meer gelijk met mijn zusje naar bed. 't Was op een zomeravond en er waren twee nichtjes bij ons gelogeerd uit Amsterdam. Moeder was niet thuis en ik luisterde naar de verhalen van die grote meiden. Ze vertelden bij ons in Amsterdam kruipt er wel eens een man door het raam en gaat dan in je bed liggen. Ik zat te griezelen, maar hield me groot. Toen zei ik:" zoiets doen ze in Baarn niet hoor." Maar het werd bedtijd voor mij en ik ging naar boven. 't Was al bijna donker. Keek eens in de bedstee waar ik in moest en zag daar een verhoging in mijn bed. Toen vloog ik naar beneden en zei:"Kom eens kijken er ligt een man in mijn bed." Nu gingen die nichtjes en ook mijn zusters boven kijken en wat kwam daar voor de dag ? .... een rieten paspop van de naaister.
Ons huis daverde van de lach en ik ging gerust weer slapen. Soms zei moeder: "Wat zullen we doen, de lamp opsteken of schemeren ?" De meesten riepen schemeren en dat was naar mijn zin. Dan ging ik er echt voor zitten en kreeg een knus gevoel. Dan zaten we gezellig bij elkaar te zingen of moeder vertelde een verhaal. Ook met zijn allen garnalen pellen, dat was erg gezellig. Die garnalen werden eerst gekookt in een grote zwarte pan, dan werd er soms een gloeiende pook door geroerd, daardoor werden ze mooi robe van kleur. Moeder lichtte bij want ik moest me overtuigen of ze niet weer begonnen te leven.

Voor oudejaarsavond werden er een teil vol oliebollen gebakken.
Het was nogal donker boven het fornuis en mijn oudste zuster Jo moest mijn moeder dan bijlichten met een olielampje. Dan keek ik toe en luisterde onderwijl naar het gesprek, Mijn zuster stond met een hoog rode kleur te vertellen dat ze een jongen had leren kennen in Nijkerk, hij was onderwijzer. Toen hij voor de eerste maal bij ons op bezoek kwam, ging mijn zusje tegenover hem staan en vroeg hem op de man af: "hoeveel is een en een ?"
Toen hij daar het juiste antwoord op gaf was ze tevreden en meteen was het ijs gebroken.
Als vader geen uitkering had bij de werkeloosheid dan was het een zuinige tijd. Wij vroegen moeder krijgen we een sneetje brood ? Nee zei moeder, 't is een toddige tijd . Het raam stond een kiertje open en vader hoorde dat net toen hij de luiken sloot.
Mijn vader was diaken en liep dan zondags in de kerk met een zak aan een lange stok. Daar moesten dan de kerkgangers een centje in offeren. Mijn vader lette goed op en sloeg nooit per ongeluk tegen de pilaren en kreeg van mij een pluimpje. Er was een andere diaken, die liep altijd mee te zingen en lette daardoor niet goed op en sloeg dan tegen de pilaren. Ook heb ik een keer gezien dat de stok in een lus van een dameshoed prikte die hoed bleef aan de stok hangen . Elke zondag moest ik mee naar de kerk en moest dan ruim twee uur stil zitten luisteren naar een eindeloze preek, waar ik niets van begreep.
Maar gelukkig was er een tussenzang en ik begreep al spoedig dat we dan op de helft waren. Ik zat op een hoge bank en mijn beentjes waren te kort om ergens steun te vinden, dat was erg vermoeiend. Toen ik thuis kwam zei ik tegen mijn moeder: "Ik kan het niet uithouden in die kerk "
Mijn moeders antwoord was :"Als je het in de kerk niet uit kunt houden kun je het in de hemel ook niet uithouden, want daar is het altijd kerk. Toen zakte ik als een zoutzak in elkaar en bleef in een hoekje van de kamer zitten denken. Altijd kerk dacht ik en er komt nooit een eind aan en ook geen tussenzang, en ik had mij de hemel zo mooi voorgesteld. Spontaan stond ik op en zei tegen mijn moeder: "Moeder ik wil niet naar de hemel !"

Moeder draafde maar door met een grote pan aardappelen en begreep niet wat ze bij mij stuk gemaakt had. Wij moesten altijd bidden voor het eten: "Here zegen deze spijze Amen." Op een keer had ik een dwarse bui en zei: "Ik wil niet bidden !" Dan krijg je ook geen eten zei moeder. Ga maar in de kamer zitten op een stoel en als je bidden wil dan kom je maar. Daar zat ik dan op een der vele stoelen die tegen de muur stonden. Af en toe kwam moeder naar mij kijken, maar ik hield voet bij stuk. Waarom doe ik het niet, maar ik kon er geen verklaring voor vinden. Maar toegeven kon ik ook niet. Daar kwam moeder weer, rukte mij van de stoel. Toen kreeg ik een stevig pak slaag en riep: "Ik zal bidden !... Ik zal bidden !" Moeder had het weer gewonnen.
Toen vader en moeder 25 jaar getrouwd waren moest er een foto gemaakt worden van het gehele gezin. Mijn zusje en ik hadden ieder een pop, maar mijn zusje had haar pop stuk gemaakt. Nu was ze nogal verwend en schreeuwde moord en brand omdat ik met mijn pop op de foto zou komen en zij niet. Toen moest ik mijn pop aan haar geven en ik nam met een zuur gezicht een springtouw in mijn hand.
Mijn leven lang heb ik dat niet kunnen vergeten hoe boos ik toen was en als ik later de foto bekijk kan ik het nog zien aan mijn gezicht. Ook vond ik het jammer dat ik niet in de kamer mocht blijven bij al die visite. Wij werden met een schaal gebakjes naar buiten gestuurd. Hoe graag ik ze ook lustte die dag smaakte ze me niet. Maar 's avonds mochten we toch lang opblijven en aan het feest deelnemen(daar die feestneus van de schrijfster) De kamer was mooi versierd met slingers van dennegroen en in het midden hingen rododendrons. Mijn zusters vroegen of ik wilde helpen met een voordracht, getiteld "De biechteling"
nu dat vond ik gewichtig. Ik lag geknield bij een keukenstoel met een rietmat. Mijn zusters deden mij allerlei vragen, waar ik niets van begreep, maar ik moest allen maar antwoorden met ja of nee. Nu dat deed ik heel spontaan, en telkens een daverend gelach. 't Zal wel mooi geweest zijn wat ze mij vroegen, maar dat heb ik niet onthouden.

Zo af en toe moest ik wel eens een boodschap voor mijn moeder doen bij kruidenier Hendriks, dan moest ik daar halen: 2 cent azijn, een dubbeltje bakolie 1 ons boter of een pond stroop. De winkel stond vol mensen en daar stond ik als klein kind tussen in. Je beurt werd meermalen overgeslagen. Wij waren als kind niet zo bijdehand als de kinderen van tegenwoordig. Onderweg had ik steeds lopen repeteren wat ik halen moest. En dan klonk ineens een harde stem: "Zus wat moet jij hebben ?" Van schrik wist ik het dan niet meer. Ga maar naar huis een briefje halen klonk het dan. Op een keer liep ik met een pot gevuld met stroop op de hoek van ons huis. Ik keek zo braaf en liep er zo voorzichtig, dat mijn buurmeisje het niet meer aan kon zien. Zij gaf mij een klap onder de strooppot en daar lagen de scherven vol met stroop en losse centen door elkaar. Daar zwaaide wat bij haar moeder. Maar zij gaf niets om een pak slaag. Zij riep tegen haar moeder: "Sla er maar op ik heb toch eelt op mijn bips!"
Ook weet ik dat mijn broer moest loten voor de militaire dienst. Mijn moeder bakte voor hem een pannekoek, dan loot je vrij zei moeder. En mijn broer lootte werkelijk vrij. Een jaar later kwam mijn broers vriend met het verzoek of moeder voor hem ook zo'n pannekoek wilde bakken. Ook hij lootte vrij. Zijn vader, een eenvoudige boeren man, kwam moeder later bedanken. Die vriend van mijn broer heette Hens. Hij had van die dikke vlezige handen. Op een keer zei hij: "Gerrie als je de cent die ik in mijn hand heb er uit kan krijgen mag je hem houden. Ik kon het niet al deed ik nog zo mijn best. Op het laatst kon ik niet meer en riep: "Houd hem dan maar." Een cent was toen heel wat, jarenlang heb ik een hekel aan hem gehad alleen door die cent.
Op een avond kwamen er ouderlingen bij ons op huisbezoek, ik was erg onder de indruk van die gewichtige mensen. Toen er een begon te bidden zat ik muisstil, ‘t was zelfs zo er zat een vlieg op mijn blote arm, ik dorst hem er niet af te slaan en zag dat er een druppel bloed op mijn arm kwam. Mijn broer was hem gesmeerd naar liep hen net tegen het lijf toen hij naar huis kwam. Moeder zei: “Liep jij ook net met je neus in ‘t vet ?” Ik begreep dat gezegde niet en zag in mijn gedachten een touwtje hangen met een kluit vet er aan, waar hij pardoes met zijn neus inliep.
Zo kan een kind alles letterlijk opvatten . Mijn zuster Alie kwam eens huilende thuis, ze had ruzie gehad met een mevrouw waar zij in betrekking was .
Al huilende zei ze bij zo'n gelegenheid gooit ze je alles naar je kop. Ik trachtte haar te troostten, want ik zag in mijn gedachten dat: - zij potten en pannen naar haar hoofd kreeg gesmeten - en vol medelijden vroeg, ik hebben ze je pijn gedaan? Waarna zij onbedaarlijk begon te lachen.
In onze straat kwamen wel eens Duitse muzikanten met een grote trom. Dat vonden wij prachtig. Als ze in een paar stukjes gespeeld hadden gingen ze met de bak rond om centen op te halen. Ik zag al die centen in de bak en dacht die mensen zijn schatrijk. Ook zag ik veel centen als er bij vader in de kerk een paar diakenen vader hielpen de kerk centen te tellen. Die kwamen uit de kerkezak - je zag er ooit een kwartje of een dubbeltje erbij. Soms werden die mannen ongeduldig en namen dan maar een weegschaaltje om die centen te wegen.Wij woonden in een kinderrijke buurt. Ons huis stond in de Verlengde Dalweg. Nu de Berkenweg. Het huis wordt thans bewoond door de familie Ruitenbeek. Uit mijn slaapkamerraam kon ik de grafstenen zien van de oude begraafplaats. Wij zagen bijna wekelijks een begrafenis. Maar de betekenis drong toen niet tot mij door. Achteraf bekeken was zo'n begrafenisstoet griezelig genoeg. Bovenop de lijkwagen was een verzilverd hekje versierd met doodskoppen en gekruiste doodsbeenderen. De paarden hadden een groot zwart dek om met zwarte franje tot aan de grond Op hun hoofd hadden ze grote zwarte pluimen, soms deden de paarden een plas, of er kwamen paarde moppen onder dat kleed vandaan. Dat vonden wij wel interessant. Maar de begrafenis ondernemer had er natuurlik veel werk mee om in de stal alles weer schoon te maken.
Die schuur waar de lijkkoets werd gestald stond op de Zandvoortweg. Tegenover de Bouwmaterialenhandel van de firma Slagt. De aanspreker liep voor de koets met een zwarte steek op . Daar achter liepen de dragers met zwarte pakken aan en hoge hoeden op. Daar achter liepen de familieleden. Er liep altijd een groepje buurt kinderen mee, om te kijken op het kerkhof. Ik zelf lette altijd op de spannende gezichten van de dragers als zij de kist lieten zakken met dikke touwen. Ik dacht dan ,dat ze bang waren dat er een touw zou breken.

Als wij daar vandaan kwamen, huppelden wij weer naar huis en werd er beraadslaagd wat wij zouden gaan spelen. Nu was er keus genoeg. De straat was rustig en we konden er hoepelen, tollen knikkeren, verstoppertje spelen en hinkelen, alles midden op straat zonder auto's. Er werd besloten - verstoppertje spelen, maar eerst moesten we aftellen wie met de ogen dicht bij de lantaarnpaal moest staan. Dan gingen we in een kring staan , met de vuisten vooruit. Dan volgde het aftelrijmpje , dat luidde :- Olleke bolleke riebelesolke, Olleke bolleke knol . Dan kreeg je een klap op je vuist en was je af. Eensklaps werd ons spel onderbroken want daar kwam een wagen aan met molentjes. Dichterbij gekomen hoorde ik het geruis van al die molentjes , draaiende in de wind . Wij keken onze ogen uit naar al dat moois. Vooruit, riep er één van die kooplui - gauw bij je moeder wat vodden halen ! Dan krijgen jullie een molentje. Met mooi praten kreeg ik van mijn moeder wat vodden mee ,om daar een molentje voor te krijgen. Zo was ik weldra in t bezit van een molentje. Sommige kinderen kwamen met een mand met vodden en kregen er een stokje met een ronde cirkel boven op, waar drie molentjes opgeprikt waren. Die kinderen werden benijd. Maar mijn moeder had al zo zuinig gekeken, dat ik niet meer durfde te vragen . Later begreep ik wel dat ze liever geld had voor de vodden. Er kwam bij ons een koopman aan de deur, verkocht ballen, witte, rose en zwarte ballen. Hij heette de Jager en droeg op zijn borst en op zijn rug een hagelwit sloop. Daar zaten de bussen met ballen in . Moeder kocht elke week voor een stuiver ballen en deed ze dan op een wit schoteltje. Eens hadden zij zich vergist in de afrekening en de Jager zei :- “Ja vrouw de abuizen zijn de wereld nog niet uit.“
Dagen had ik mij het hoofd lopen breken wat of abuizen waren. Maar ik kwam er niet achter. Wat ik me nog heel goed herinner is dat wij als verlichting een petroleum lamp hadden in de huiskamer. Ook op straat hadden we petroleumverlichting. Dan liep onze buurman de heer Kroon met een laddertje op zijn schouder en moest daarmee in de lantaarnpaal klimmen en met een lucifer de lamp aansteken. Dat gaf een sober licht, s nachts om twaalf uur deed hij in onze buurt de laatste lantaarn uit.
Ál spoedig kregen we gaslicht in huis en ook op straat. Dat was een verbetering. De lantaarnopsteker liep nu met een lange stok met een ingebouwde spiritus vlam - behoefde maar een klepje van de lantaarn open te doen en stak met zijn spiritus brander het gas aan. In de kamer hadden we een lamp met een trekker . Het was z.g. hanglicht .Je moest eerst met de trekker het kraan te open trekken en dan het gaskousje aansteken. Als je maar met een lucifer het kousje raakte viel het in elkaar met een witte poeder naar beneden - dan was het kousje stuk.
Er was een gasmeter in de kamer , daar moest een muntstuk(2 1/2cent) in dan kreeg je pas gastoevoer . De gasfabriek pofte niet zoels u zult begrijpen. Eéns in de maand kwam de meteropnemer en haalde dan een smalle bus uit de meter met de gestorte inhoud "vierduitstukken". Deze werden dan op een krant op rijen gelegd, geteld en vervolgens netjes in papiertjes gerold Die rolletjes gingen dan in een papieren zak of was het linnen dat weet ik niet precies meer. Het gas was zodoende altijd betaald , nooit had je een achterstallige rekening.

Op een avond moest moeder even naar de kruidenier: ik bleef alleen thuis met mijn zusje van vier jaar - wij speelden heel zoet met een houten huisje en beestjes die verpakt waren in een spanen doosje met houtwol. Alles ging heel goed totdat opeens het licht snel begon te minderen en even later werd het helemaal duister en maakte de lamp een geluid van oe..oe ..oe . We raakten in paniek - maar ik als oudste bedacht iets. Pakte een pook en sloeg op de muur in de kleerkast . Daar kwam de buurvrouw aan om te kijken wat of er aan de hand was. Zij deed een geldstukje in de meter en opeens was de kamer verlicht en haalden we verlicht adem. De schade was vertrapt speelgoed, waar wij in donker over hadden gelopen.

De winteravonden thuis, die waren in die tijd erg gezellig. Vader zat in zijn rietenstoel - die stoel noemden we de zorg. Moeder zat al rikketikkend te breien om haar kroost van gebreide kousen te voorzien. De sajet die ze daarvoor gebruikte heette zwarte Veenendaalse sajet vierdraads.
Wij als kleine zusjes waren erg vereerd als wij met de grote zussen en grote broer mee mochten spelen met ganzebord of domineeen. Als dan de kachel zo lekker brandde met aan de ene kant een rood kleurtje, vlogen de avonden om. ( En we hadden niet eens televisie)
Mijn vader hield erg veel van vis. Hij ging dikwijls vissen met de Kruyff. Zij hadden een groot schepnet, met twee lange stokken er aan en ze brachten dan een aardig portie vis mee naar huis.
Vorentjes, baars en soms een grote snoek. Dan werden er twee jute zakken op de grond gelegd. Op elke zak een hoopje vis. Dan moest ik met mijn rug naar die vissen portie’s staan en werd mij gevraagd voor wie zal deze zijn? Dan moest ik raden voor wie de portie met de snoek zou zijn. Mijn hart klopte van angst dat ik het verkeerd zou raden, want dan zouden wij niet de snoek krijgen .Maar gelukkig ik had het goed geraden en ik voelde mij voldaan. Toen was in die tijd de Eem nog schoon en de vis smaakte heerlijk. 0ok kocht moeder weleens harde -harde van twaalf voor een dubbeltje. Hier heb je die zalmkraam van die harde - harde riep de man altijd.

't Was op een zaterdag dat ik met een paar buurkinderen op de bank voor ons huis speelde met kleine poppen. Opeens stopte er een rijtuig voor ons huis. Dat gebeurde ook niet veel. Daar zag ik mijn broer met zijn meisje uitstappen. Het hoofd van mijn broer zat in verband en hij liep voetje voor voetje . Moeder riep O- een ongeluk. Maar gelukkig hij kan nog lopen. Mijn broer was gevallen met zijn hoofd op een in aanbouw zijnde keldermuur. De dokter werd erbij gehaald die heeft zijn kin, die van elkaar was gespleten weer aan elkaar gekramd. Wij als kleine zusjes keken toe en waren erg trots op onze grote broer daar hij niet gehuild had. Ook zijn oor was beschadigd. Na en paar dagen mocht hij heel voorzichtig lopen. Zo langzaam lopen vond hij een gek gezicht, daarom moesten wij met hem mee wandelen, ieder aan een hand . Zo gingen wij met zijn drieën naar Benning, een bekende speelgoedwinkel in de Spoorstraat. Daar kocht hij voor ons beiden een horloge van een dubbeltje. Moet het een goud horloge zijn vroeg Benning. Ja zei mijn broer met een ernstig gezicht, en toen vertelden we aan iedereen dat wij een goud horloge hadden. Op een avond dat moeder niet thuis was wilden mijn zusters mij wassen en verschonen. Toen ik die teil met water zag staan wilde ik niet gewassen worden door mijn zusters. Ik zei het gaat heus niet hoor ! want ik heb zo’n vreselijke buikpijn. Terwijl ik dacht ik wacht maar liever dat moeder komt. Al lachende gooiden mijn zusters de teil weer leeg. Ook herinner ik mij een klein voorval - mijn zuster moest de tafel dekken en liep te sjouwen met 8 diepe borden. Moeder had voor het gemak –diepe borden- daar kon je soep van eten aardappelen en eventueel ook pap. Mijn zuster struikelde over een matje en liet alle borden uit haar hand vallen.,. Er moeten gauw nieuwe borden gehaald worden anders konden we niet eten.

…… Aaltje(6), het meisje van mijn broer die op de Oorsprong in betrekking was, vroeg – komen jullie zondagmiddag een kopje thee bij mij drinken? Nu dat deden we graag- en hand in hand gingen we er heen. Aan de. achterkant zochten we de keuken op, maar ik zag geen Aaltje. Wel hing er een grote glazen spuit aan de muur en daar was ik bang voor – ik dacht dat is een geweer .

Toch vatte ik moed en liep met mijn zusje het hele huis door . Er was gelukkig niemand thuis, want ik deed alle deuren open en riep steeds maar Aaltje, Aaltje ! – tenslotte kwamen we in de keuken terecht en daar zat Aaltje aan tafel.' Ze was even naar de schuur geweest om kolen te halen. Toen mijn broer in de bruidsdagen was kwam hij naar huis en bracht een paar vrienden mee. Hij mocht trakteren als bruidegom en het ging er vrolijk aan toe en werden nogal enige moppen ten beste gegeven die niet voor onze jonge oortjes waren geschikt. Daarom stuurde Moeder ons naar buiten, maar het raam stond open hoewel de luiken dicht waren en wij buiten maar luisteren.

Als het winter was ging vader met ons sleetje rijden ook gingen we wel eens met hem schaatsen rijden. De eerste keer deed ik dat tussen vader en moeder in, op de gladde straat.– Wij kwamen dan voorbij het baarhuisje waar van de Hengel had in gelegen toen hij verdronken was. Als de mensen daar over praten voelde ik mij gewichtig , omdat dat ook een buurman van mij geweest was.

Ook herinner ik mij een st. Nicolaasavond . Mijn oudere zuster had zich verkleed als sinterklaas. Zij had om haar hals een kapstok gehangen en daar hingen net touwtjes de cadeautjes aan . Op eens viel haar mijter af en zag ik een bekende haarvlecht . Mijn zusje en ik waren druk aan het grabbelen van pepernoten. Vlug raapte ik ze in mijn schort en had er veel meer dan mijn kleine zus. Opeens kreeg ik een trap van Sinterklaas en rolde over de vloer met mijn pepernoten. Op die avond viel ik van mijn stokje door aan het flesje odeur te ruiken,die ik als presentje van st. Nicolaas had gekregen . Of het nu van de geur of van de emotie kwam, weet ik niet meer, maar na dien tijd hield ik niet meer van odeur of eau de cologne .

Mijn vader had een houten sportkar gemaakt . Mijn zusje zat daar prinsheerlijk voorop en ik zat altijd op het achterste bankje . Dat bankje zat niet lekker je hing er als het ware op en dat was erg vermoeiend.Voor troost hield ik dan een heel klein popje in mijn hand. Moeder liep, zeer transpirerend met ons naar Eemnes buiten waar een tante van ons woonde . Die tante , Stein was haar naam - woonde dicht bij de haven . In de timmermanswerkplaats achter haar huis mochten we wippen. Er werd dan een plank gelegd over een schraag.Wij kregen van tante Stein altijd rijstebrij te eten met bruine suiker er op. We mochten van haar de suiker eraf scheppen en kregen weer nieuwe suiker erop. Dat was een feest want dat mochten we thuis niet Toen we wat ouder waren gingen we met moeder lopend naar Eemnes. Moeder tippelde stevig door, maar wij liepen maar te draven over de dijk. Er op, er af, ook sprongen we in een mennegat, Soms mochten we met de Bruin de melkboer meerijden op de melkkar. Mijn zusje en ik gingen dan alleen naar tante Stein en speelden daar de gehele dag. ‘s- Avonds mochten wij dan naar huis op een wagen met hooi. Wij hadden dan een zak met klapbessen meegekregen. Een enkele keer kwamen we een auto tegen. Dat was een angstig passeren. Want de wegen waren smal en waren niet gewend aan auto’s.
 
Als het vastenavond was kwamen de jongens aan de deur met een rommelpot. Dat was een bloempot met een varkensblaas er over heen gespannen. In het midden van die blaas stond een rietje. Dit werd met de hand op en neer bewogen en maakte een eigenaardig zoemend geluid. Er werd een versje bij gezongen: - Vrouwtje het is in de vasten, je moet in je zakje tastten .Na afloop kregen die jongens een cent en gingen dan weer naar een ander huis. Nu was er in de buurt een meisje jarig. Ik mocht niet gaan hoewel het meisje me dringend had uitgenodigd op haar verjaardag te komen . Mijn moeder hielt voet bij stuk want, zei ze : die centen voor haar verjaardagsfeest hebben ze opgeschooid met de rommelpot. Op een zondagmiddag mocht ik met mijn vader mee.- We moesten een bezoek brengen bij Franken die woonde bij het overzet veer van de Baarnse dijk.
De overtocht ging met de roeiboot. We stonden aan de overkant eer we er aan dachten. Het ging mij veel te snel ik had nog best een stukje verder de Eem op willen roeien. Bij onze terugkomst stonden we met een groepje mensen te wachten bij de bel. Maar owee ik moest vreselijk nodig een plas doen en wist me geen raad. Och zei vader doe het gerust hier in ’t grasland . Toen hoorde ik iemand zeggen : hoor nou toch eens het lijkt wel een kalfje. Daar kwam Kuyer ons halen met de roeiboot. Wij stonden rechtop in de boot en ik zag water onderin de roeiboot. onder de planken. Wat vreselijk dacht ik, die boot is lek en ik vond het toen wel angstig. Toen ik thuis kwam zei ik tegen moeder het was een gevaarvolle tocht.

Gerarda Riemer
(1862-1930)

Wij gingen zomers dikwijls wandelen naar paleis Soestdijk Dan liepen we over Oranjeboom of ook wel door het bos. Op straat kwamen we een hardloper tegen die kwam op ons af . Hij had bellen aan de voeten en aan zijn armen. Dan stond hij een poosje te dansen en kreeg dan centen en holde weer verder. Mijn zusje en ik hadden een peertje van hem gekregen , die haalde hij uit zijn broekzak. Bij het paleis aangekomen stonden wij maar te wachten want het gebeurde wel eens dat koningin Emma ging rijden in een open rijtuig . Dat was een mooi gezicht. Koningin Emma had altijd een grijs of paars hoedje op voor de zon met strikken onder haar kin en ze had altijd bij zonnig weer een parasol op. Zij knikte en wuifde altijd naar de mensen die op haar stonden te wachten.

Wij probeerden nog eens een dikke boom te omspannen en gingen dan wandelen naar hotel Trier. Daar stopte de paardentram en reden wij er mee terug naar huis, ‘t kostte een dubbeltje per persoon. t Was zo iets fijns om nooit te vergeten. Zaterdags avonds ging ik met moeder doodschappen doen. Dan gaf ik moeder een arm en haar andere arm lag plat in de boodschappen mand. In de Laanstraat was geen verkeer alleen maar voetgangers. De winkels waren tot 10 uur open. Moeder moest elke zaterdag een gulden brengen bij Jan van Hall in de Nieuwstraat. Dat was voor schoenen reparatie er kwam nimmer een eind aan . Dan moesten we naar de slager , daar was het erg druk . Eens hoorde ik vertellen dat de knechts ‘s- nachts om twaalf uur pas de winkel nog moesten schoonmaken. Als we klaar waren met boodschappen gingen we koffiedrinken bij onze oude buurvrouw Sohl, die verhuisd was en nu op de Stationsweg woonde. Ook gingen moeder en ik geld brengen bij van de Laak . Dit geld was bestemd voor meel, want van de Laak mestte een varken voor ons. Dat was een diep geheim. Al mijn zusters en broer wisten het, maar vader mocht het niet weten.
- Toen het november was slachtte van de Laak twee varkens een voor ons en een voor hem zelf. Moeder kreeg de opdracht om aan vader te vragen of hij ’s avonds kwam vet priezen. Dat betekende dat je moest komen prijzen dat het zo’n mooi varken was. En dan…. Werd er getrakteerd op een borrel. Mijn broer had ’s middags een grote houten kuip gebracht bij van de Laak op de kruiwagen. Zo gingen mijn vader en moeder samen het varken bewonderen. Daar zag mijn vader twee ladders staan en op elke ladder een geslacht varken. Nu zei van der Laan welke vindt jij het mooiste? Vader wees er een aan en begreep er niets van.
- Zo die is dan voor jou, hier is een kruiwagen en je ton, pak maar aan - Vader wist niet hoe of hij het had en vroeg bij het naar huis gaan aan moeder knijp eens in mijn arm , want ik geloof dat ik droom. Wij hadden het geheim met dat varken goed bewaard.

De kinderen waar ik mee speelde heette: Beb, Bart, Japie . Truus, Mientje ,Jannie, Gerda. mijn zusje. Graag speelde ik met Beb dat was een erg wilde jongen. Eens hadden we een wip gemaakt boven een gat in de grond waar allemaal potten en pannen en glasscherven in lagen. Ik zat op het bovenste gedeelte van de wip en hij wilde mij niet laten zakken. Toen viel ik er af en zat vol schrammen en builen. Moeder bromde: heb je al weer met die leleke wilde jongen gespeeld. Ook was ik de enige uitverkorene die bij hem in de tuin mocht komen. Dan gingen we samen het konijnenhok uitmesten. Als hij in de nood zat, riep hij altijd Hannaaaaaaa ! En ik riep altijd Alidaaa! ….. Dat hadden we beslist samen gemeen. Eens beleefde ik een ramp dat mijn lievelingspopje gebroken was. Een pop die ik eens van mijn zusters had gekregen, een pracht van een pop, maar daar ging ik zo ruw mee om dat hij gauw aan diggelen lag. Daar heb ik niet om getreurd want ik hield niet van die pop. Hij was mij te luxeus.
De liedjes die mijn moeder zong wil ik ook niet vergeten. Daarom volgen ze hieronder.

Hu, Hu paardje naar de Briellevis
Wie weet wat voor weertje het morgen is?
Geef het paardje haver, o dan kan ’t zo draven.
Geef het peerdje kaf, dan loopt het op een draf.

Tussen hier en tussen Rome
Zat een wallevisje in de bomen
Hij wist zijn stemmetje zo waar te mengelen
Met de klokjes die daar bengelen
‘t Was te zeggen wonderschoon.

Bonen wannen, dikke dannen
Eiertjes leggen, pruimpjes wannen
Varen wij naar de Overtoom
Dinken wij melk met room
Zoete melk met brokken
Kindertjes mogen niet jokken

Slaap kindje slaap
Daar buiten loopt een schaap
Een schaap met witte voetjes
geeft zijn melk zo zoetjes
Zo zoetjes en zo zacht I
Slaap Gerrie goeden nacht.

Mag ik niet zingen wat ik wil
was die ondeugende Gerrie maar stil.
Adjuus kom weer, kom morgen weer .
mijn man is thuis en het is mooi weer
Slaap dan kleine Gerrie en leg je hoofdje neer
En in de schoorsteen hangt het spek'
bij het vuur daar zit een gek. .
Adjuus kom weer , kom morgen weer
Mijn man is thuis en het is kwaad weer
Slaap dan kleine Gerrie
en leg je hoofdje neer
-- --

(En dit verhaaltje vertelde moeder op rijm)

Paardjes krib was boordevol,
musjes buikje was leeg en hol
mag ik ook een hapje of twee?
0- jawel mus, eet maar mee.
Pik maar toe,  zoveel ge kunt
‘t Is van harte jou gegunt .
Mus was wonder in haar schik.
at haar kleine buikje dik .
En bedankte voor t onthaal,
’t Vriendelijke paard wel duizendmaal .
Maar aan ’t eind wat vroeg ze toen
Kon ik ook iets voor uw doen ?
Want ik zie, gij hebt verdriet
En het eten, smaakt u niet
O zei het paard er zitten wel,
Honderd vliegen p mijn kop
0 - zei mus is ’t anders niet? -
Ik weet wel raad voor dat verdriet
Vlug vloog musje over paardjes kop
En hapte al de vliegen op.

(als moeder dat zong werd ik kwaad en dacht waarom moet iedereen nu weten dat ik ondeugend ben )

Zondags ging ik veel wandelen met mijn vader. We gingen dan over de Zandvoortweg. Het doel van de reis was dan het ooievaars nest bij de heer Zoneveld. Dat was voor mij een verre wandeling aan vaders hand. Als we dan eindelijk bij de boerderij van Schimmel waren, dat zag ik aan de hoge bomen die voor het huis stonden, dan waren we er gauw. Vaders hand voelde erg hard, en eeltig , dat kwam door het harde werken.
Maar toen ik bijna zes jaar was bracht moeder mij voor het eerst naar school en leverde mij af aan meester Onvlee. Hij nam mij bij 't handje en bracht me naar de eerste klas . Mijn eerste gewaarwording was dat die meester een zachte en een warme hand had, dat vond ik wel prettig. Verder heb geen aangename herinneringen aan die school en ik heb mijn hart daarover gelucht in een lang gedicht.

Toen de school gesloopt werd ( ik was toen 65 jaar) heb ik mij gewroken, door met een voorhamer de eerste klap te geven. Toen ik elf jaar was ging ik fietsen leren. Ik zat op de fiets voor t eerst op de Bisschoppen weg . Ik mocht die fiets gebruiken van een vreemde juffrouw . Zij lag in ‘t gras bij de Eembrug . Er waren 6 vreemde jongens, die wilden het mij leren. Drie liepen aan mijn rechterhand en zij renden maar naast met voort . Later ging ik het proberen op de fiets van mijn zuster.
Als er een baksteen op de weg lag, werd ik daar zo door aangetrokken dat. ik er midden overheen reed. Maar nu ging het fietsen toch al beter en mocht ik er alleen mee weg.

Ik fietste over de Zandvoortweg en draaide netjes om de hoek van villa " Veldheim " . Ik wilde naar de Dalweg. Maar daar ontmoette ik de oude heer Schudel uit de Dallaan. Hij zat op een driewieler. Ik hield keurig rechts, maar hij begon te roepen : goed zo! - goed zo! En dat maakte mij zenuwachtig zo dat ik begon te slingeren en hem pardoes onderste boven reed. Zijn zuster had ook een driewieler. Zij was zo lelijk en mager dat ik dacht dat is een toverheks. Soms moest ik langs haar huis in de Dallaan 6 pond roggebrood halen bij Stolp de bakker. Maar ik dorst niet langs haar huis en kroop dan door een paar tuinen verder onder de heg door, met dat zware roggebrood onder mijn arm.

Op een keer ging ik met een paar vriendinnetjes naar school. Wij liepen over de Eemnesserweg en kwamen de toverheks tegen. Meteen begonnen zij te roepen: toverheks - toverheks ! En daar stapte ze van de fiets af . Ik schrok geweldig. Ze zette ons alle vier tegen een hek en vroeg wie is jullie schoolmeester? Ze vroeg ook onze namen en de school waarop wij waren en zei: straks kom ik wel even bij jullie op school. Ik was toen zo bang dat ik dadelijk naar meester Berghuis ging.
Met een benauwd gezicht zei ik: meester als er straks een toverheks op school komt, ik heb haar niet uitgescholden hoor! De meester zei :Wees maar niet bang hoor, ik zal je wel beschermen hoor . Mijn hartje was gerust.

Na schooltijd moest ik naar de Breischool van juffrouw Huisman. Ik had een breimandje bij me en daar zat een boterham in gewikkeld in kranten papier dat gaf een heel aparte smaak aan het brood . Op de Brink kon ik het al niet uithouden, want ik had om half vier al zo n trek in de boterham . Dan was hij meestel al op ,voor dat ik bij de Breischool was . Overdag was die breischool een kleuterschool. Het werd altijd bewaarschool genoemd . ‘s Morgens voor 9 uur moest ik altijd mijn kleine zusje naar die bewaarschool brengen en kwam dan zelf meestal te laat op school. De meester vroeg een keer aan mij of ik te laat geboren was . Maar ik had zo n een pech onderweg want mijn zusje had altijd buikpijn. Ik denk van de zenuwen en dan moest ze wel driemaal naar de W.C. Onze laatste noodlanding was altijd bij Vrouw Versteeg in de Schoolstaat. Daar kreeg ze voor de buikpijn een kopje warme melk.

Soms overviel mij nog de angst voor de toverheks. Ik dacht zij kan mij nog in de gevangenis zetten. Onder aan het Gemeentehuis zag ik ramen met tralies vlak bij de grond daar moet ik dan in dacht ik. Zij zullen mij dan wel afnemen, alles wat ik in mijn zak heb. Knikkersteen tol en plakplaatjes. Maar mijn zakdoek mag ik dan toch wel houden. Nu dan maak ik van mijn zakdoek een muis, dan heb ik toch nog wat om mee te spelen. Na die gedachte voelde ik me dan weer opgelucht. En huppelde ik weer vrolijk verder.

Als het een koude Noordoosten wind was moest ik altijd een Cape om dat vond ik erg vervelend. Want dan kon ik geen touwtje springen. Nu was er een jongen bij ons in de klas die kende mijn verdriet. Dan zei hij Gerrie zal ik je cape dragen dan draag ik hem tot je vlak bij huis bent dan kan jij touwtje springen. Dat vond ik erg aardig van hem. En als ze vroegen Gerrie met wie ga je trouwen zei ik altijd met Sam de Zoete. Op een keer had Sam gestolen, uit de jassen van de kwekelingen. Meester vroeg wat hij met dat geld gedaan had? Hij zei dat er snoepgoed voor had gekocht en dat had hij weer aan deze en genen uitgedeeld. Maar nu wij dat allemaal wisten schaamde hij zich wel en wilde niet meer naar school. Nu zag ik hem een keer in de Veldstraat lopen hij werd door een politieagent naar school gebracht. Dat vond ik zo zielig, uit medelijden ging ik maar naast hem lopen. Ik dacht dan loopt het niet zo in de gaten.

Op een mooie lentemorgen mocht ik zonder jas naar school. Ik had een mooie witte schort voor en ik voelde mij voor ‘t eerst gelukkig. Dat was op de hoge Dalweg bij Huize" Trianon” . Toch ontbrak er nog iets aan mijn geluk. Ik had een zwart astrakanmutsje op, dat moest ik ophouden en toen dacht ik heel wijs - "Het wordt toch nooit volmaakt op deze wereld”. Toen was ik om en nabij tien jaar. Ook had de meester mij verteld dat Jezus op de wolken zou komen. Dat leek mij wel mooi, maar het maakte mij wel angstig. Dan keek ik naar de lucht en zag niet een wolk. Nu kan het niet dacht ik en voelde mij gerust gesteld.


Gerrit Hooijer
(1897-1979)
In de kerkstraat naast de boerderij van Haarman stond een groot wit huis. Daar stond aan de achterzijde een vogelkooi met een raaf er in. In de Baarnse Courant was een rubriek, dat heette “de raaf van Eemwijk ". Die raaf had elke week wat te vertellen in de Courant . Soms erge scherpe en rake opmerkingen over de toestanden in Baarn. Ik hoorde er over praten en wilde er meer van weten, dus ging ik bij die kooi staan luisteren. Maar ik hoorde niets. Mijn vertrouwen in de mensen was weer eens geschokt. De tjjd van de "Raaf van Eemwijk” – was de tijd van mijn kinderjaren. Daarom beschrijf ik het Baarn zolas ik het eenmaal zag.

Op het Stationsplein stond ongeveer op de plaats van het V.V.V. een huis een klein houten gebouwtje. Het was het Baarnse politiebureau. Een enkele maal werd daar een dronken man opgesloten. Als hij echter erg rumoerig was brachten zij hem onder de toren op de Brink. Dat was zeker een erg gezellig plaatsje om nuchter te worden. Bij dat politie bureau kwamen ‘s-ochtends de visventers uit Spakenburg met hun hondenkarren. Want daar moest de vis gekeurd worden. Die karren hadden houten schotten en daar zaten de visventers bovenop. Ook de visvrouwen kwamen rijdende met deze hondenkarren naar Baarn. Hoe dat goed ging weet ik niet, want zij zaten met al die rokken aan vlak bij de wielen. Het wemelde bij die karren van bromvliegen ( lekker fris). De honden stonden met lange tongen uit de bek te hijgen voor de kar en werden dan eerst naar de waterfontein gebracht. Die fontein stond rechts voor de Societijd. Het was een groene ronde bak daar stroomden twee waterstralen water in. De paarden van de aapjeskoetsiers kwamen daar drinken. Onder aan de fontein waren vier drinkbakjes voor de honden, verder hing er nog een ketting aan met een kroes, daar konden wij naar hartelust uit drinken . Naast de fontein stond een zeldzaam mooi conifeertje. De fontein is verdwenen maar het conifeertje is een zeldzaam mooie boom geworden. Met vacantiedagen zeiden we altijd moeder we gaan bij het spoor spelen en we gaan ook naar de grotjes. Dan kreeg je een pakje boterhammen mee en een fles water en tevens ook nog de waarschuwing kijk goed uit voor de rijtuigen en je mag niet onder die open grotjes gaan staan als er een trein overheen rijdt. We mochten wel onder het dichte grotje gaan staan, wat we ook altijd deden om eens lekker te griezelen. Hadden wij genoeg gespeeld in het bos dan gingen weer naar het station , daar kon je zo heerlijk gillen en schreeuwen in de wachtkamer, dat klonk zo lekker hol. Het was er altijd stoffig en rokerig van de locomotieven . Maar die lucht hoorde er zo lekker bij, zo dacht ik altijd. Als er en trein binnen kwam dan gingen we altijd kijken, het leukste vond ik altijd die zwarte machinist met zijn vieze poetslappen waar hij die koperkop mee had opgepoetst zodat het blonk in de zon. Prachtig vond ik dat. Moe gespeeld wilden we weer naar huis gaan, maar daar ontdekten we dat Makkes die bij ons in de buurt woonde met zijn rijtuig op het punt stond te vertrekken om naar huis te gaan. Wij er naar toe. Zo deerns willen jullie meerijden stap dan maar in . Wij voelden ons als prinsessen in dat open rijtuig. Dan reed hij nog een straatje met ons op langs Peking. ‘t Was haast niet te geloven en te mooi om waar te zijn. Mijn oudste zuster die al een echte portemonnee had, gaf hem een dubbeltje. Toen ik daarover nadacht vond ik dat erg veel - maar uit de grond van mijn hart zei ik: Het was het ook echt waard!

Wij kregen zaterdags maar één cent om te snoepen , maar ja, je was daar zo gelukkig mee, dat ik dat nog niet heb vergeten. We gingen dan naar de snoepwinkel van ouwe Geert. Dat was een gezellig klein kruidenierswinkeltje op de hoek van Johannalaan . Je stapte twee treden naar beneden en dan rinkelde er een belletje en tegelijk begon er een koerduif te koeren die met zijn kooi aan de wand hing . Net boven een klein bankje dat daar stond voor de klanten om uit te rusten.
“Wat willen jullie hebben”, zei ouwe Geert. “Een cent van het blad Geert “, zeiden we dan. Daar slofte Geert heen met de bril op de neus. Geert droeg altijd een ondermuts van zwart katoen Maar als ze in vol ornaat was had zij daar een mooie kanten muts overheen, Daar kwam ze al aan met een theeblad beladen met snoepgoed. Dat werd een moeilijke keus : een pijp zoethout een sliert drop een toverbal - of een pijpkaneel. Je mocht voor een cent twee stukken kiezen. Ik nam een schaar van suikergoed en een suikerbril met rode glazen die ook op kon eten. Nu had ik mijn kapitaal goed besteed en ging heel tevreden naar huis toe.

In die tjjd had ik nog geen vaste vriendin, soms ging ik Grietje Clobee aanhalen, zij was een kleindochter van vrouw Jansen bij ons in de buurt. Wij kregen dan allebei een suikerbal mee naar school. Ook ging ik Letta Byer wel eens halen. Zij hadden een koekwinkel op de hoek van de Dijkweg, nu dat leverde wel eens een stuk kantkoek op. Ook speelde ik onderweg naar school met Annie Nagel. Dan gingen we samen knikkeren. Ik had tien nikkers in een kuiltje. Annie wilde die knikkers van mij winnen., maar ik zei : “ik speel niet om houws maar uit geks”. Want ik was veel te benauwd om mijn kapitaaltje te verliezen.

Eens liep ik met Annie te hollen in de Laanstraat. Zij hield zich vast aan een wagen met paard, er voor en dat mocht ik niet van mijn moeder. Daarom holde ik maar naast die kar want ik wilde haar toch bijhouden. In mijn haast zag ik niet dat er een handkar aan de straat stond en daar liep ik tegen aan. De klap kwam zo hard aan dat ik buiten westen raakte. Toen ik weer bijkwam lag ik op de grond bij Kuiken de kruidenier op de grond. Daar hadden ze mij in gedragen. Vader kwam mij ophalen en ik kreeg een grote zak snoep en voelde mij erg gewichtig met zoveel belangstelling.

Toen ik in de vijfde klas zat op de lagere school , was het meisje dat naast mij zat al geruime tijd ziek dus zat ik alleen op de bank. Toen kwam Cor van Yken(7) op school . Meester liet zijn blik door de klas dwalen waar of hij haar neer zou zetten . Ik riep : “meester mag zij naast mij zitten?” Nu dat was goed. Toen ik thuis kwam zei ik “moeder ik zit nu naast een nieuw meisje, zij heet Cor van Yken. “ Toen moest ik van moeder in formeren of haar moeder Kee van de Pol heette - en dat klopte.
Nu bleek het dat haar moeder en mijn moeder vriendinnen zijn geweest in Nijkerk . En ik weer vriendin met Cor. Die vriendschap duurde 64 jaar. Toen is zij helaas gestorven en liet bij mij een grote leegte achter, want wij hadden in die jaren veel lief en leed samen gedeeld .

Toen wij twaalf jaar waren gingen mijn moeder en haar moeder samen vragen aan de meester of wij van school mochten. Cor en ik stonden in spanning te wachten bij een hoop stenen ( in die tijd waren ze het nieuwe postkantoor aan’ t bouwen) in de Teding van Berkhoutstraat. Meester Onvlee keurde het goed en wij sprongen een gat in de lucht. Met mijn twaalfde jaar gingen mijn ouders verhuizen naar de Zandvoortweg.

Zandvoortweg
Dat huis was “Ruimzicht“ genaamd. Er was een grote tuin bij met een kriekenboom, appel en perenboom, druiven, klapbessen en trosbessen. Een groot stuk gras en een flink stuk bouwland waarop vader aardappelen teelde. Ik mocht altijd meehelpen, aardappels poten en in’t najaar met het rooien. Vader zei altijd je had een jongen moeten zijn. Onder de appelbomen stond een klein bankje. Mij oudere zuster en ik zaten daar ’s avonds te zingen – eerste en tweede stem.
-Wij zongen: hoe zoet zinkt de avond neder, de hemel is zo blauw- Als we dan zaten onder die bloeiende appelbomen, vond ik dat lied heel toepasselijk. En nog als ik dat zing; zie ik het allemaal weer voor me.

Mijn vader had gewoonlijk twee varkens, maar eens op een keer gingen die allebei dood . Mijn vader vond het zo erg dat hjj buiten liep te huilen - Dat kon ik niet begrijpen en ik zei :”huil toch niet het zijn geen mensen”. Ik begreep niet dat het vadersspaarpotje was.

Zomers in de vacantie kwamen er twee neefjes bij ons logeren. Zij kwamen uit Amsterdam en heette Bram en Arend.(8)Die jongens waren niet aan de duistere tuin in de avond (gewend) als zo wij dat waren . Als de oudste ( dat was Bram) naar buiten ging riep de jongste Brammie regent het? Alleen maar om de stem van zijn broer te horen en prompt kwam dan het antwoord waarop wij zaten te wachten - Och nee malle jongen het regent niet en dan was zijn hartje weer gerust. En ging hij ook naar buiten. Vader had aan de kriekenboom voor ons een schommel gemaakt en ook hadden we een tent op de bleek. Dus we konden heerlijk spelen. Mijn vriendin Cor en ik waren echte poppengekken . Ik had een lelijke lijs, met een zwartharige kop van gips . Zij had ook zo n soort pop, maar die had een gat in zijn kop daar had broer Klaas een aardappel in gestopt en daarover heen een roze papier geplakt. We hadden ook nog wat kleinere poppen maar waren allebei erg groots op onze grote pop.

Op een zondagavond kregen we het in ons hoofd om moeder uit de kerk te halen. De oude Utrechtse weg was een golf van mensen, zo een massa dat ze de gehele straat nodig hadden om te lopen. Niemand reed er nog met een auto naar de kerk en fietsers zag je daar ook niet. Nu gingen we met oude kinderwagen met poppen dwars door die menigte heen en zagen moeder aankomen. Die schaamde zich voor die meiden met die kinderwagen vol oude poppen en riep : willen jullie wel een gauw maken dat je wegkomt.
Wij gingen teleurgesteld heen en zeiden tot elkaar- wij zullen nog eens moeder uit de kerk halen , maar niet heus. 

Gerrie Dop tijdens een voordracht bij het 25-jarig
 huwelijk van Gijs van IJken en Corrie Dop
Toen ik mijn veertiende verjaardag vierde, waren er vriendjes en vriendinnetjes bij ons op de bleek. Wij hadden veel plezier en zongen en dansten dat het een lust was en horen en zien je verging. De andere dag was het gras helemaal zwart. Na afloop van het feest kwamen mijn zusje en ik in huis en zagen vader en moeder en nog een paar mensen met erg bedrukte gezichten aan tafel zitten. We wisten eerst niet wat er aan de hand was maar toen hoorden wij dat er oorlog was ( 1914 - I8 ). Toen gingen de mensen aan ‘ t hamsteren en haalden manden vol boodschappen in huis. ‘t Was vrijdag en moeder zei: ze halen in een dag het dorp niet leeg. Moeder zei :morgen ga ik wel boodschappen doen. Ze hield zich groot want ze kon toch niet kopen voor vader ‘s-avonds (zaterdags) zijn geld had gebeurd van zijn weekloon.

Een paar maanden later kwam dominee Mijnen op bezoek . Moeder stuurde mij naar buiten -en toen ik weer geroepen werd, hoorde ik: dat dominee mij gehuurd had als dagmeisje voor halve dagen voor één gulden per week . Ik moest het keukenmeisje assisteren, omdat zij niet zo sterk was.

Hierbij sluit ik het verhaal over mijn kinderjaren af . In 1921 gingen wij verhuizen naar de Wetstraat en nam ik afscheid van mijn Kriekenboom met dit gedicht:

Vaarwel mijn oude kriekenboom,
Waaraan ik schommelde als kind ,
Ik hoorde ruisen vaak de wind,
in uwe dichte bladertakken.
Ik zag uw bloesem rein en wit
uw vruchten rijpen zwart als git,
en ik hoor nog het krijsen van de vogels.
Vaarwel mijn oude kriekenboom
gij blijft bewaard nog in de droom 
van liefde, lente, zang en vreugd
de blijde dagen mijner jeugd.

Baarn, Maart 1976.
Zandvoortweg 205 .



(1) Gerarda Dop, geboren op 26‑06‑1904 te Baarn, overleden 1998 te 's‑Gravenhage. Gehuwd op 25‑jarige leeftijd op 25‑06‑1930 te Baarn met Gerrit Reijer Bakker.

(2) Gerrit Dop, timmerman, geboren op 13‑11‑1887 te Eemnes. Gedoopt (NH) op 04‑12‑1887 te Eemnes Binnen, overleden op 23‑11‑1964 te Eemnes op 77‑jarige leeftijd.
Gehuwd op 23‑jarige leeftijd op 26‑05‑1911 te Baarn met Aaltje Breunesse, 25 jaar oud.

(3) -Johanna Dop, geboren op 22‑04‑1885 te Eemnes. Gehuwd met Gerrit van Duinen.
   -Alyda Helena Dop, geboren op 17‑04‑1891 te Baarn, overleden op 24‑08‑1959 te Grand Rapids, Michigan, USA op 68‑jarige leeftijd.Gehuwd op 26‑jarige leeftijd op 12‑04‑1918 te Baarn Gerardus Gijsbertus Jacobus (Gerrit) Theule, 33 jaar oud, Timmerman, geboren op 24‑12‑1884 te Baarn, overleden op 26‑05‑1958 te Grand Rapids, Michigan , USA op 73‑jarige leeftijd, zoon van Cornelis Theule, Tuinman, en Theodora Geldman.
    -Steintje Hendrina Dop, geboren op 28‑03‑1894 te Baarn. Overleden te Woerden op 09-10-1976. Gehuwd op 27‑jarige leeftijd op 18‑08‑1921 te Baarn met Willem Sohl, 28 jaar oud, Broodbakker, geboren op 18‑08‑1893 te Breukelen (St. Pieter).

(4) Gerarda

(5) Alyda Helena

(6) Aaltje Breunesse Aaltje Breunesse, 25 jaar oud, geboren op 23‑04‑1886 te Eemnes, gedoopt op 23‑05‑1886 te Eemnes, overleden op 22‑12‑1978 te Baarn op 92‑jarige leeftijd, begraven op 27‑12‑1978 te Eemnes, dochter van Gijsbert Breunesse, Metselaar, en Cornelia Takken.

(7) Cornelia van IJken geboren op 30‑01‑1900 te Amersfoort  overleden op 22‑08‑1975 op 75‑jarige leeftijd begraven te Baarn Gehuwd op 28‑jarige leeftijd op 04‑10‑1928 te Baarn met Albertus Bernardus van den Broek [27 jaar oud, geboren op 08‑12‑1900  overleden op 22‑06‑1979 op 78‑jarige leeftijd), begraven te Baarn, algemene begraafplaats.

Dochter van: Egbert van IJken Schipper, geboren op 19‑01‑1862 te Nijkerk (overleden op 26‑09‑1935 te Baarn op 73‑jarige leeftijd. Woonde na 1912 Zandvoortweg H 132e / 72 te Baarn. Egbert van IJken gaat op 5 maart 1912 naar Baarn.
Gehuwd met Cornelia van de Pol [geboren op 16‑09‑1862 te Nijkerk, overleden op 12‑01‑1925 te Baarn op 62‑jarige leeftijd.
(deze Egbert van IJken was een broer van mijn overgrootvader Gijsbartus van IJken)

(8) Abraham RIEMER  Geboren:  09-07-1901 te Amsterdam  Overleden:  22-02-1984 te Apeldoorn 
Arend Leonard RIEMER  Geboren:  01-02-1905 te Amsterdam  Overleden:  07-12-1986 te Amsterdam  . Kinderen van Pieter RIEMER ,Geboren:  04-09-1863 te Nijkerk ( Aan het Verlaat)  Overleden:  23-02-1928 te Amsterdam  en Heintje van Eikenhorst  Geboren:  14-06-1868 te Putten 
Overleden:  06-09-1940 te Amsterdam 
Vragen, opmerkingen of tips? Neem gerust contact op. Uiteraard kunt u groenegraf.nl ook volgen op Facebook en Twitter

Bent u geïnspireerd geraakt door dit oud-Baarn verhaal en wilt u zelf eens wat 
schrijven voor onze website? Stuur uw verhaal dan
 per email aan groenegraf.baarn@gmail.com