door Hans Smeekes
't Is herfst en op mijn dagelijkse fietstocht vandaag hier in het Limburgse zag ik enige tientallen meters links voor mij langs de weg wandelaars die zich bukten onder een kolossale boom met de takken zwaar van gebladerte half over de straat. Een kastanjeboom? Jazeker constateerde ik al gauw en de mensen waren druk doende, begeleid door enig geklater van vrolijke stemmen, kastanjes te rapen. Tamme kastanjes die verdwenen in een plastic tas. Gelijk moest ik denken aan mijn vader die ze geen tamme kastanjes noemde, maar makke kastanjes, waarmee ik ook meteen in de tijd van toen zat. In mijn jonge jaren in Baarn.
En dacht ik er weer aan dat we in deze periode naar tamme kastanjes gingen zoeken op onze zondagse wandelingen. Hadden we gelijk een doel en een bezigheid. Kastanjes genoeg in Baarn, maar de tamme waren dun gezaaid. Althans bij ons waren er weinig bekend. Maar mijn vader wist er een paar tegenover het paleis, vlak achter de witte huisjes in het bos.
Elk jaar togen we er welgemoed naartoe, maar meestal waren we dan al te laat. Anderen waren ons voor geweest. Heel erg vonden wij dat als onbezorgde jongetjes niet, want de gewone (wilde) kastanjes waren voor ons misschien wel meer gewild, omdat je er namelijk poppetjes van kon maken en daarvan hadden we er ondertussen al genoeg geraapt. Thuis gekomen keerden we de zak onmiddellijk om op de tafel en startten we met onze creatieve activiteit, dat ‘mochten’ we wel van onze Ma, als we maar niet té veel rotzooi maakten. Ze was ook zo gewillig ons dan een paar doosjes luciferhoutjes te geven, die onmisbaar waren voor de verbindingen en om als armen of beentjes van de poppetjes te dienen.
de familie Smeekes achter in de tuin aan de Lepelaarstraat (Hans helemaal rechts) |
Komend van ons huis aan de Lepelaarstraat staken we dan bij de Torenlaan de spoorbaan over.
De luxueuze snackbar van nu was toen nog een simpele kiosk. We keken er met een schuin oog naar vanwege een ijsje, dat we als we geluk hadden op de terugweg kregen.
Voorbij de spoorwegovergang doken we gelijk aan de rechterzijde het bos in. Het Lyceum dat nu zo’n prominente plaats aan de linkerzijde inneemt, was er toen nog niet.
Het eerste kenmerkende punt was de Lindekom of ook wel Kleine Kom genoemd.
Iets verderop kwamen we dan uit in het z.g. berceaulaantje, met z’n kenmerkende dak van beuken- en eikenloof, zo gesnoeid om de wandelaars enige schaduw te verschaffen. Want vroeger, en dat gold zeker voor de welgestelden, wilden de brave wandelaars hun blanke poezelhuidje liever niet door de zon aangetast hebben (deze uitleg is onlangs tot mij gekomen).
Er zou zelfs een diepere gedachte achter de ‘berceau’ schuilen n.l. dat de loofgang een weergave is van het leven zelf. De levensloop. Soms recht en dan weer kronkelig om uiteindelijk uit te komen in het stilstaande weerspiegelende water van de Lindekom. Waar de ziel tot rust en aan zijn aardse einde komt.
Opmerkelijk in dit verband: wij deden die route altijd omgekeerd. Wij kwamen vanaf de kom.
Ik heb het woordje ‘berceau’ nog eens nagezocht in het woordenboek. Behalve overgroeid tuinpad, betekent het ook: wieg of bakermat. Toepasselijk dus. En de uitdrukking ‘du berceau à la tombe’ betekent van de wieg tot het graf.
Inmiddels waren we ook ergens de z.g. ‘Troon’ gepasseerd. Nou ja gepasseerd, we streden erom wie die ‘berg’ het snelst op en neer kon rennen, waarbij we moesten oppassen niet uit te glijden, want dan was onze zondagse outfit niet fonkelend zondags meer en dan was met name onze Ma niet zo blij.
Zie de foto met ons in de zondagse matrozenpakjes, door mijn moeder zelf gemaakt. Als ik zo zelf naar de foto kijk, betwijfel ik of wíj daar wel zo blij mee waren. Maar zo werden we echt wel eens het bos ingestuurd.
Uitkomend aan de achterzijde van de witte huizen werden we er altijd weer aan herinnerd, dat in één van die huisjes aan de Amsterdamsestraatweg overgrootvader Van Houttum (de vader van oma Smeekes-Van Houttum) had gewoond. Hij was de smid van het paleis.
Enkele jaren geleden heb ik er eens rondgelopen en wat foto’s gemaakt. Het ademt er nog steeds een statige sfeer.
Vlakbij de Koningslaan aankomend kwamen we dan voor de zoveelste keer tot de constatering dat er er weer geen tamme kastanjes vielen te rapen.
Maar dan wierpen we een blik op het paleis en waren dan vooral benieuwd of de koninklijke vlag uithing, zo ja, dan was de familie thuis volgens mijn moeder en dan zwaaiden we even.
Van onze ouders had onze moeder er nog het meeste mee, met het koningshuis.
Mijn moeder heeft dan ook bijgaande foto’s gemaakt, ter gelegenheid van een koninginnedag, wanneer we altijd steevast naar het paleis gingen.
Vanuit de verte begroetten we ook Christoffel Pullmann. Volgens mij stond dat beeld toen op een andere plek. Het enige wat we van hem wisten was dat hij ooit een tijdje geleden heldhaftig het paleis had verdedigd en dat met zijn dood had moeten bekopen.
Mijn vader kon het dan vaak niet laten zijn vaste grapje te vertellen en dan vroeg hij:
“Hebben jullie het al gehoord dat ze ‘de Naald’ omlaag gaan halen?” en dan zeiden we braaf maar weer van nee. “Nou omdat ze vergeten zijn er een gaatje in te maken: het oog van de naald...”
Ik denk dat ik in de zesde klas van de lagere school zat, toen er een wedstrijd was wie het mooiste herfststukje kon maken. Ik denk dat het door mijn eigen school de St. Aloysiusschool was georganiseerd, want daar ben ik het uiteindelijk gaan brengen. Onze Ma heeft me aangemoedigd daaraan mee te doen en samen hebben we toen dat stukje gemaakt. Waarbij ik de ingrediënten aanbracht. Met als belangrijkste item een aantal paddenstoelen, geplaatst op een bedje van mos. Ik weet nog dat ik de paddenstoelen heb kunnen plukken in het bos achter de kiosk de Oranjeboom.
Diverse fraaie heb ik er toen gevonden en heel voorzichtig in een tas gestopt. Wel weet ik dat ik dat nu echt niet meer zou doen. Beseffende dat ik de natuur de natuur moet laten. Maar ja, toen waren het andere tijden. Het werd toen zelfs door het onderwijzend personeel geadviseerd om er ook paddenstoelen in te verwerken. Want dat was zo des herfsts.
Achter in onze sprookjestuin hier in Moorveld, waar ik al weer een aantal jaren heel gelukkig met mijn vriendin Fifi woon, hebben we elk jaar opnieuw een heuse elfenbank op het restant van de kersenboom.
Ook dit jaar dus weer.
En die laten we dus rustig zitten.
Het is tenslotte het bankje van ons elfje dat onderaan de tegenoverliggende treurwilg met starre blik naar zijn bankje staat te staren, waar hij zo klein als hij is niet bij kan.
Tijdens het schrijven van dit stukje heeft ons elfje gezelschap gekregen van een paar trossen prachtige paddenstoelen (zwart met lange witte steeltjes).
Onderweg op de fiets passeerde ik paddenstoelen in de berm van de weg. Eén grote met vier kleintjes. Het waren net ogen. Ogen die naar mij keken en tegelijkertijd besefte dat ik voor ‘t moment met de ogen van toen aan het kijken was: de paddenstoelen van het hier en nu herinnerden me aan de paddenstoelen van toen.
Ze brachten me terug in de tijd. En ook aan de rode draad van de naald en zijn oog en besefte dat ik in de loop van de tijd wel een paar keer door het oog van de naald ben gegaan: bij twee zware ongelukken heb ik behoorlijk wat geluk gehad. En ben ik dus, als ik er aan denk, steeds blij dat ik er nog ben.
Eventjes denk ik ook weer aan mijn vader en zijn ‘Naald’ en het oog.
Vandaag weer mijn ritje op de fiets. Nu even op en neer naar Maastricht. Voor de ‘brood’nodige beweging en om mijn oudste dochter Kathinka even te zien. Ze is bedrijfsleidster in een kledingzaak aan de Kesselskade, hartje Maastricht.
In Maastricht arriverend trof ik daar waar de straat uitkomt aan de Maas vlakbij het benzinestation ontelbare omhulsels op het fietspad, die onomstotelijk van de tamme kastanjes waren.
Ik stopte uiteraard, maar geen geschikte kastanje meer te vinden.
Terwijl ik zo rondneusde met mijn rug naar de Maas, hoorde ik ineens een stemgeluid achter mij.
Me omdraaiend stond daar een man voor mij in opvallend wegwerkersgeel die met één hand een karretje vooruitduwde en de ander uitgestrekt voor me hield.
Of ik kastanjes wilde, zijn hand was er vol mee. Als ik iets had om ze in te doen, kon ik er ook meer krijgen, want in zijn zakken had hij ook het een en ander.
In mijn fietstassen heb ik altijd plastic tasjes bij me voor je weet maar nooit. Dus dat kwam goed uit nu. Ik kon ze gerust krijgen, zei de man, want thuis had hij wel een halve emmer vol.
Ik bedankte hem en wenste hem nog een fijne dag en floep daar was hij weg. Of hij er nooit geweest was. Was het de Engel van Maastricht, die ik had ontmoet? Was hij niet echt? Maar de kastanjes waren wel echt.
Hoe dan ook ik vond het wel bijzonder, dat ik die man net daar op dat moment moest treffen.
Vandaar mijn associatie met de engel ...
D’n ingel, zoals de Maastrichtenaren zelf zeggen.
Vandaar mijn associatie met de engel ...
D’n ingel, zoals de Maastrichtenaren zelf zeggen.
En straks ga ik puree maken van de makke kastanjes, zoals mijn vader altijd zei. Destijds vonden we ze eigenlijk nooit en nu heb ik zo maar een zak vol ...
Wordt vervolgd met deel 2.
Hans Smeekes |
Vragen, opmerkingen of tips? Neem gerust contact op. Uiteraard kunt u groenegraf.nl ook volgen op Facebook en Twitter