maandag 30 juli 2018

Ping Pong

door Cees Roodnat


Cor du Buy (1921-2011)
Op de Lagere School had ik een vriendje dat goed was in tafeltennis. Wij zeiden ping-pong, want zo klonk het. Ons grote gezin was tot mijn verdriet veel te klein behuisd voor een pingpongtafel, dus klemden wij ons netje aan een ondermaatse keukentafel en waren meer bezig met het terug zoeken van gemiste balletjes tussen het serviesgoed, in de spoelbak van het aanrecht, de prullenbak etc. dan met het edele spel zelf. 

Het idool van vriend Frits (of eigenlijk van diens vader) was ene Cor du Buy, die in 1956 na 9x Nederlands kampioen in het enkelspel, 8x in het dubbelspel en 5x in het gemengd dubbel te zijn geweest een punt achter zijn carrière zette.

Maar vóór die tijd was du Buy een bijna onverslaanbare godheid. Hij speelde soms demonstratiewedstrijden waarin hij, ver van de speeltafel in een luie stoel gezeten, bijna achteloos balletjes terugkaatste en won, terwijl zijn tegenstander vrij mocht rondlopen. Zoals veel sporters na hun carrière, al of niet succesvol, in zaken gingen, richtte Cor du Buy al rond z’n twintigste een eigen bedrijf op. Hij importeerde tafeltennisballetjes, stempelde zijn naam erop en verkocht die aan sportwinkels. Na de oorlog nam broer Jaap het bedrijf in tafeltennistafels en andere tafeltennisattributen onder de naam ‘Cor du Buy’ over en maakte de zaak groot, waardoor de firmanaam een begrip werd in Nederland en ver daarbuiten. Cor zelf zat na zijn carrière een tijdje in de Amsterdamse gemeenteraad en emigreerde in 1960 onverwacht met zijn gezin naar Australië, trok zich uit de zaak terug en werd vertegenwoordiger in Nederlandse producten voor de Australische markt. Hield dit al na twee jaar voor gezien, kwam terug naar Nederland en maakte zijn comeback in de Nederlandse tafeltenniscompetitie. Werd in 1964 bondscoach van de NTTB.

Het was het jaar dat ik in Baarn kwam studeren en fietsend door de Nieuwstraat de naam Cor du Buy in koeienletters op een bedrijfspand zag staan. “Hè”, dacht ik, “dat bedrijf zit toch ergens in Amsterdam?” Achteraf niet verkeerd gedacht want aan de Korsjespoortsteeg was het in 1941 allemaal begonnen. En prettig uit de hand gelopen naar nu blijkt. Al snel moest de fabricage van tafeltennistafels naar Culemborg verhuizen, de handelsvoorraden bleven in Amsterdam. In 1956 werd het gunstiger gelegen Baarn tot hoofdvestiging van het bedrijf uitverkoren.

Op de plek waar op Nieuwstraat 11 ooit de bakkerij van Kieft stond en naast Brouwer’s eierhandel (nu Aldi), verrees niet zonder slag of stoot vanwege het geruchtmakende ontwerp van architect Tollemans, het nieuwe hoofdkantoor. Waar de tuin tussen de voormalige panden lag, werd later een doorgang gemaakt naar het huidige parkeerterrein. Jaap du Buy was inmiddels in Baarn komen wonen, dochter Heidi bezocht er later Het Baarnsch Lyceum en verloofde zich nog later met André Mascini, tot eind jaren ‘70 medevennoot van de firma. In 1963 was het bedrijf enig importeur in Europa van het populaire sportmerk Puma geworden. Dat gaf een enorme boost aan de omzet. Ook werd in 1965 besloten tot de bouw van een grote fabriek in Cuyk aan de Maas. Hier werden de tafeltennistafels en bats geproduceerd.

Wat Puma voor het bedrijf betekende heeft Johan Cruijff in 1968 trouwens geweten. Die kwam een contract voor het dragen van (gratis) voetbalkschoenen van Puma tijdens wedstrijden en trainingen van Ajax niet na omdat hij ze ongeschikt vond voor zijn gevoelige voeten. Werd hij verplicht ze tóch te dragen, dan wenste hij wel een veel hogere vergoeding. U begrijpt wel dat Cruijff dit geding tegen NV. Cor du Buy verloor. Bij gebrek aan magazijnruimte op Nieuwstraat 11 werd het pand aanvankelijk eerst naar achteren uitgebreid (later groentehal Kraay), daarna werd voor de opslag naar Soestduinen uitgeweken. Tegen de 30 werknemers vonden bij du Buy in de loop van vele jaren hun werk.

Vanaf november 1968 kwam ook Coen de Rooy op de afdeling verkoop, waarover straks meer. Want het bleef allang niet meer bij tafeltennis-artikelen alleen. Tal van andere sportbenodigdheden werden er verkocht. Amerikaanse sportmerken (o.a. Brooks) waren in opkomst. Het was ook de tijd dat in Baarn de nu jubilerende tafeltennisclub ELAN werd opgericht. Mag u raden waar die hun ‘spullen’ vandaan haalden. Een tijd lang had ELAN haar onderkomen in de kelder van de Openbare Bibliotheek, tot die ruimte het domein werd van de Historische Kring Baarn, waar André Mascini (gepokt en gemazeld bij du Buy) vanaf 2011 de voorzittershamer zwaaide.

De fundering van Pakhuys du Buy lag er, maar toen kwam de bouw stil te liggen (foto: Roeland de Bruyn)


U ziet hoe hardnekkig pingpongballetjes blijven doorrollen. Een combinatie van factoren: verschillen van inzicht en breuk tussen aandeelhouders, aflopende contracten met topmerken (o.a. Puma, later Brooks) leidden er toe dat er eind ‘70er jaren een gefaseerd einde aan het bedrijf kwam. In 1981 neemt van Wijk & Heringa de failliete boedel over maar trekt al snel de stekker eruit. Bosman Beheer BV (Elektra) koopt het pand. Hoofdhuurder wordt Coen de Rooy, die er naast zijn Reisbureau Bonaire Fun Travel, ook Site Spirit (Groothandel ICT-apparatuur) en Selamat Jalan (touroperator) in onderbrengt. In 2005 koopt Coen het pand, het vroegere magazijn wordt verhuurd aan Bert Kraay. In juli 2016 verkoopt Coen het gebouw weer aan projectontwikkelaar Zijtveld (JeeGeeVastgoed), die plannen ontwikkelt om op die plek een appartementengebouw neer te zetten. In de vroege ochtend van 13 december 2017 start de afbraak. Inmiddels is aan het bouwen van de 8 startersappartementen begonnen, heeft de bouw door leveringsproblemen vertraging opgelopen en mogen de toekomstige starters hopen dat de oplevering niet al te lang uitloopt. Baarns gebit heeft er binnenkort weer een fraai gevulde kies bij.

Pakhuys du Buy, zo moet het worden (bron: www.pakhuysbaarn.nl)

Geraadpleegd:
– Wikipedia: Cor du Buy, (het laatst bewerkt 2018)
– Met dank voor hun informatie aan André Mascini, Heidi Mascini-du Buy en Coen de Rooy
– Illustraties uit  privébezit Mascini en de Rooy, en beeldbank HKB.


Cees Roodnat














Dit verhaal verscheen op maandag 30 juli 2018 in de Baarnsche Courant  in de rubriek

 ’Vandaag is morgen alweer gisteren (bruggetjes naar vroeger)’

Deze rubriek is een samenwerking tussen de Historische Kring Baerne en Groenegraf.nl    


Vragen, opmerkingen of tips? Neem gerust contact op. Uiteraard kunt u groenegraf.nl ook volgen op Facebook en Twitter

Bent u geïnspireerd geraakt door dit oud-Baarn verhaal en wilt u zelf eens wat 
schrijven voor onze website? Stuur uw verhaal dan
 per email aan groenegraf.baarn@gmail.com

donderdag 26 juli 2018

Voor de goede orde deel 4


GOED DAT ER POLITIE IS

De verschijning in 1912 van twee particuliere nachtveilig­heidsdiensten in Baarn leverde de gemeentepolitie onver­wachts de nodige adhesie op. De toen nog tienduizend inwo­ners tellende gemeenschap toonde grote weerstand tegen de nieuwkomer en verklaarde best door het eigen plaatselijk politiekorps bediend te worden.

Direct toen er nog maar over gesproken werd, dacht de gemiddelde Baarnaar al dat zo'n activiteit niets voor zijn gemeente kon betekenen. De voorspelling was dan ook dat dit initiatief gedoemd was een vroege dood te sterven.
Rechts en links was te horen, dat zo'n nieuwigheid niets voor een rustige plaats als Baarn kon zijn. Een speciale nachtveiligheidsdienst had men hier niet nodig, omdat er immers nooit wat gebeurde.

Als bewijs voerde men aan, dat in de voorgaande 25 jaren slechts eenmaal in Baarn een inbraak van enige betekenis voorgekomen was. De vestiging van zo'n particuliere nacht­veiligheidsdienst zou daarom alleen maar slechte reclame voor ons dorp maken, aldus een verontwaardigd standpunt.

Gevreesd werd dat de niet-Baarnaars zich onwillekeurig af zouden vragen, of het soms in Baarn niet pluis zou zijn. Met andere woorden, het kon belangstellenden afschrikken zich hier te vestigen. Daarbij kwamen ernstige klachten tegen de wijze, waarop die particuliere veiligheidsagenten aan het werk waren. Het aantal klachten over onbescheiden, ja zelfs opdringerige manieren van optreden van die nachtwakers stapelden zich op.

Zo klaagde een Baarnse inwoonster, die 's nachts een visite bij een dokter wilde afleggen, over haar allesbehalve prettig verlopen ontmoeting met zo'n functionaris. Zij was niet de enige, ook andere 'hoogst achtbare' Baarnse ingezetenen beklaagden zich dat zij plotseling 's avonds het volle licht van een lantaarn op zich gericht kregen. Sommigen voelden zich tot vervelens toe bespied met zo'n licht. Steeds vaker hoorde men de beschuldiging, dat die nachtvei­ligheidsdienst zo maar controle over anderen uitoefende, zonder daarvoor enige opdracht gekregen te hebben.

'Dat doet, mede in verband met andere dingen die wij vernamen, het vermoeden rijzen dat de ondernemers van die nachtveiligheidsdienst op al te doortastende wijze de noodza­kelijkheid van hun instelling trachten te bewijzen. Omdat doodeenvoudig die noodzakelijkheid niet bestaat', schreef destijds de plaatselijke pers.

In een zo uitgestrekt dorp als Baarn betekent de aanwezig­heid van een paar nachtwakers geen grotere zekerheid, dan hoe men zich voor die tijd voelde, luidde het verwijt. Zelfs het tegendeel werd beweerd, bij een wijze van op­treden als verweten werd, zou het voor de Baarnse ge­meenschap eerder onveiliger worden, beweerden sommi­gen.

Het kreeg allemaal zelfs een wat officieel tintje, toen burge­meester d' Aulnis een heuse waarschuwing uitgaf. Wie meende zich bij een van deze particuliere nachtveiligheids­diensten te moeten aansluiten, kreeg het advies eerst bij hem inlichtingen te vragen. Kennelijk was deze raadgeving voor­namelijk gericht tegen één van die nieuw opgerichte firma's, die niet eens in Baarn gevestigd was.

* * *

En zo belandde Baarn in die Eerste Wereldoorlogtijd. De krappe gasvoorziening in Baarn tijdens de winter 1917 / 18 was er de oorzaak van, dat ook in ons dorp de etalages niet verlicht mochten worden. De Baarnse winkeliers maakten van de nood een deugd en sloten hun zaken in vele gevallen 'reeds' om acht uur 's avonds. Met uitzondering dan van de zaterdagavonden.

Na de oorlog kon men het er hier niet onderling over eens worden, dat zo'n regeling eigenlijk voortgezet moest worden. Daarom wendde men zich tot ons gemeentebestuur om er maar een wettelijk voorschrift over uit te vaardigen, maar de gemeenteraad voelde er niets voor.

Alleen de kappers gingen een stapje verder. Zij vroegen om een gemeentelijke verordening, dat het de barbiers­zaken in Baarn verboden zou worden ook op zondag voor het publiek klaar te staan. Wat lukte ... en dan te bedenken dat die figaro's op zaterdagavond al tot elf uur open waren!

Baarn telde in die jaren een paardetram-verbinding met Soest. Begin juni 1918 gebeurde daarmee bij de Oranjeboom een dodelijk ongeval. Een inwoner van Soest viel van het achterbalkon van de eerste wagen. De aanhangwagen reed over zijn hoofd en het slachtoffer bleek op slag dood. Of de aanwezigheid van wissels bij die kruising om van tramrails te kunnen veranderen daar iets mee te maken kon hebben, was lange tijd het gesprek in Baarn.

* * *
Ongeveer gelijkertijd gebeurde er trouwens bij de Oosterhei iets, waarover minstens evenveel nagepraat werd. Het was omstreeks half acht op een zondagavond, toen er op de Pekinglaan - zoals toen de huidige Torenlaan nog heette - een wild-westsituatie ontstond.

Een tilbury kwam in behoorlijke draf de spoorwegovergang richting Baarns kern overgereden. Op de bok zat een Baarnaar (we noemen geen namen, maar 't was v.d. Kamp, zou Wim Kan gezegd hebben) met een mooi meisje naast zich.

Onverwacht kwam uit het wachthuisje bij de spoorlijn de politieagent Struik te voorschijn. Geen macho-figuur, maar wel kordaat genoeg om de berijder te sommeren te stoppen. Kennelijk had de neus van de ijverige agent wat geroken. Onraad, jawel, maar dan in de vorm van vlees. Dat liet hij v.d. Kamp duidelijk merken, want hij riep iets van illegaal varkensvlees naar de bestuurder.

Die daarin echter een aanmoediging zag nog sneller door te rijden. 't Is natuurlijk mogelijk dat de man op de bok dacht dat een struikrover hem staande wilde houden, vooral toen plotseling een heus revolverschot klonk.

Grote schrik niet alleen bij de berijder, maar ook bij het paard, dat het op een lopen zette. Zeg maar puur op hol. Wat er niet beter op werd, toen er nog een tweede schot gelost werd, ja zelfs een derde.
Ver voorbij de spoorwegovergang kreeg v.d. Kamp weer vat op zijn viervoeter, liet het dier de Balistraat inslaan, waar het paard nog trillend van emotie tot stilstand kwam. En toen gebeurde er iets, dat niet alleen de Oosterhei, maar heel Baarn nog nooit meegemaakt had, zelfs niet op een Sinterklaas­avond.

Door de schoten waren van alle kanten belangstellenden naar buiten gekomen en hun verrassing was compleet, toen zij niet alleen de tilbury zagen, maar ook nog hammen in hun rich­ting gegooid werden. Geen houten, maar heuse gerookte exemplaren, waarvan zij in die oorlogstijd alleen maar gedroomd hadden.

De werkelijkheid was, dat zij het vlees keurig opvingen en zich zonder afte vragen waar dit wel van afkomstig kon zijn, snel uit de voeten maakten. Zo maar in een schaarse distribu­tietijd een ham in de schoot gegooid krijgen ... geen wonder dat alles in een mum van tijd verdwenen was.

Toen het wagentje leeg was, wilde v.d. Kamp zijn reis lang­zaam voortzetten. Prompt werd hij echter achterhaald door een opgewonden Struik, die wel eens weten wilde wat er in dat karretje verborgen was. Toen hij op zijn vraag 'niets' als antwoord kreeg, nam hij daar dan ook geen genoegen mee.

Hij keek in de wagen ... maar zag inderdaad niets. 'Toch ruik ik vlees. Varkensvlees', brulde hij de berijder toe. 'Dat kan wel', was het antwoord van v.d. Kamp. 'Misschien ruik je wel mensenvlees, maar dat is toch niet verboden. Je hebt er niets mee te maken'.

Wat door andere toegeschoten omstanders volledig beaamd werd. Zodat de agent niet beter wist te doen, dan de tilbury gewoon zijn reis te laten vervolgen.

Maar dat schieten! Dat werd de volijverige agent door iedereen goed kwalijk genomen. Er had eens een kogel een verkeerde richting moeten nemen. Of het op hol geslagen paard had eens iemand moeten verwonden. Pure wild-west en dat. .. op de Oosterhei.

In december 1918 werd ook in Baarn opgeroepen een burgerwacht te vormen. Tal van gemeenten waren daartoe reeds voorgegaan. Na het beëindigen van die wereldoorlog braken in vele landen van Europa revoluties uit en verschillende vorstenhuizen moesten het veld ruimen.

Ook in Holland gistte het, denk maar aan een man als Troelstra. Toch zou het in Baarn niet tot een burgerwacht komen. Zo'n actie was' hier niet nodig, het wettig gezag behoefde die steun niet. Evenmin als het nodig was te helpen de orde in onze gemeente te handhaven. Het Baarns gemeen­tebestuur had geen behoefte aan zo'n bijstand.

••••

GEWOON VERGETEN
'Wat ben je vroeg man', verwelkomde agent v.d. Goot op die 25ste maart 1924 zijn onverwacht bezoek in het (toen nog nieuwe, maar inmiddels gesloopte) politiebureau. Hij haalde een horloge aan de ketting uit de zak en was toen helemaal verbaasd. 'Hier, 't is pas kwart over vijf en jouw logeerkamer doen we eerst om negen uur vanavond open'.

Het is nu niet bepaald gisteren gebeurd en daarom kan het geen kwaad even wat precieser te vertellen, waar het hier om ging. Baarn had om arrestanten onderdak te verlenen de be­schikking over een cachot onder de toren van de Pauluskerk (die toen overigens nog niet zo genoemd werd). Plus over twee cellen aan het Stationsplein, toen daar een politiepost werd gerealiseerd.

Een situatie welke op z'n zachtst gezegd niet ideaal mocht worden genoemd, ook al omdat het aan die achterzijde van de politiepost nogal stonk. In 1914 werd al in de Baarnse ge­meenteraad gesproken over een 'onhoudbare toestand', waarbij aangedrongen werd op een betere ruimte voor ar­restanten.
  
Dat had succes, want aan het einde van dat jaar werd al ach­ter het gemeentehuis voor zo'n kleine 2500 gulden een nieuw arrestantenverblijf gebouwd. Toen enkele jaren later aan de Stationsweg een nieuw politiebureau neergezet werd, stond dat arrestantenhuisje dus tussen beide gebouwen.

Veel geriefelijker dan die bekritiseerde toestand en daarom kreeg het nieuwe gebouwtje er nog een functie bij. Ook dakloze zwervers konden bij de Baarnse politie aanklop­pen en op verzoek tijdelijk onderdak in dat huisje krijgen. Met die bedoeling was op die lentedag ook de 56-jarige zwerver Pieter Rigter bij het politiebureau binnen gelopen.

Aan de Stationsweg werd achter in de tuin van het gemeentehuis in 1921/22 een nieuw politiebureau gebouwd.

Moet je het eens zien regenen', verontschuldigde hij zich bij de wachtpost en inderdaad, het kostte hem maar weinig moeite zijn gastheer te overtuigen. Zijn doornatte kleding sprak voor zichzelf. In zo'n weer stuur je niemand terug de straat op.

Volgens de dienstvoorschriften werd Rigter eerst nog wel gefouilleerd, maar v.d. Goot deed dat werkje heel wat plicht­matiger en minder serieus dan bij een gewone arrestant gebeurd zou zijn.
Vervolgens kreeg de nieuwkomer alle tijd voor een sanitaire stop en om zich wat te drogen en op te knappen. Maar het was eerlijk gezegd abnormaal, toen hij na wat gedronken te hebben v.d. Goot verzocht hem maar naar zijn logies te brengen.
Boterhammen bleek hij ook al bij zich te hebben, zodat geen voorzieningen voor de avond of de volgende morgen getroffen behoefden te worden. Zelfs waren ze zo vroeg bij het gebouwtje, dat v.d. Goot ook geen licht behoefde aan te steken. Wat later van grote invloed op het verdere verloop zou hebben.
Terug in zijn wachtruimte in het politiebureau deed v.d. Goot ook nog, wat in zijn dienstvoorschrift stond voorgeschreven. Hij schreef de naam van Rigter in het register, dat inspecteur du Cellié Müller speciaal voor deze 'vrijwillige' gasten ingesteld had.

Op de lei, die voor zijn aflossing bijgehouden werd, schreef v.d. Goot niets. Och, het was zo'n beetje de gewoonte geworden boodschappen aan de volgende wacht schriftelijk door te geven. Nog eerder had men daar losse papiertjes voor gebruikt, maar met zo'n lei kon niets wegraken. Verplicht in de dienstorder was deze door de agenten zelf ingestelde melding evenwel niet.

Evenmin stond er in de voorschriften vermeld, dat de politieman, die de dienst overnam, dat gastenregister moest raadplegen. Wat dan ook prompt niet gebeurde, toen agent W. Huisman het werk van v.d. Goot overnam. Bovendien zag niemand van de nieuwe ploeg licht in het huisje branden.
Hoofdagent P. Straatman, die boven het bureau woonde en de volgende morgen wat later op zijn werk kwam, omdat hij zich eerlijk gezegd wat verslapen had, keek ook niet in het register. Iedereen deed gewoon zijn werk, onwetend van de schromelijke nalatigheid die Pieter Rigter noodlottig zou worden.

Eerst op donderdag 10 april- dus na 16 dagen! -toen agent Terpstra met drie nieuwe daklozen voor het eerst weer bij het huisje verscheen, ontdekte men het verschrikkelijke gebeuren. In het huisje lag het in verre staat van ontbinding verkerende lijk van Rigter. Het lag onder een deken.
Onmiddellijk werd alarm geslagen, eerst bij hoofdagent Straatman boven het bureau. Die schakelde de inspecteur in en ook gemeentearts Heijbroek spoedde zich naar de Stati­onsweg. Samengingen zij burgemeester van Reenen op de hoogte brengen.

Het vaststellen van het overlijden gaf de dokter uiteraard weinig of geen moeilijkheden. Wat het precieze tijdstip en de doodsoorzaak waren, daarop moest hij vooreerst het antwoord schuldig blijven.

* * *
Eén ding was iedereen duidelijk, daarvoor was een gerechtelijk onderzoek noodzakelijk, dus werd de Officier van Justitie op de hoogte gebracht. De man spoedde zich naar Baarn en in overleg met hem werd het lijk in een verzegelde kist naar Utrecht overgebracht.

Hangende het onderzoek werd wachtcommandant Huisman door de burgemeester geschorst. Later bleek Mr van Reenen ook disciplinaire straffen uitgedeeld te hebben aan hoofda­gent Straatman en agent v.d. Goot.
In de tegenwoordige tijd zou dat onmogelijk zijn, maar in 1924 duurde het tot dinsdag 15 april voor het eerste pers­bulletin over dit gebeurde uitgegeven werd. Veel te laat natuurlijk en er ontstonden in die vijf dagen de wildste geruchten, wat weer tot publikaties in landelijke dagbladen leidde.
De Baarnsche Courant kwam pas op donderdag 17 april 1924 met het eerste bericht over deze gruwelijke zaak. Zeker in de beginperiode moesten de verslaggevers alleen afgaan op geruchten, wat soms tot huiveringwekkende mededelingen aanleiding gaf. Zo schreef een sensatieblad - ja, ze waren er al in die tijd - over een vondst van een lijk met afgekloven handen. Wat pertinent verzonnen bleek.

Over een rijk villadorp als Baarn schrijven was natuurlijk voor iedere krantenredactie een extra uitdaging. Dat heeft zich in latere jaren (na de oorlog) nog wel herhaald. In Baarn zelf concentreerde men zich vooral op een extra raadsvergadering, welke op donderdag 17 april van dat jaar uitgeschreven werd. Waarvoor bijzonder grote belangstelling bestond, niet in de laatste plaats van de zijde van de politieagenten zelf.

Tijdens die gemeenteraadsvergadering waren er natuurlijk verwijten over en weer, plus waar nodig verweer. De burge­meester bijvoorbeeld verklaarde nadrukkelijk niets geheim te hebben willen houden. 'Waar mij door de pers inlichtingen gevraagd werden, heb ik die zo volledig mogelijk verstrekt'.

De kritiek richtte zich op alles, behalve op de agenten zelf. Veel positiefs over het personeel, geen goed woord evenwel voor het systeem. De ambtelijke instructies werden ten ene male onvoldoende genoemd.

Er stond in die regelgeving alleen iets vermeld over het tijdig ontslaan van opgesloten mensen. Niets over controle over dat insluiten, of hoe de nachtverblijvers konden vertrekken. Geen verplichtingen met betrekking tot de overgave van de wacht. Niets van dat alles. Pas na dit spijtig ongeval werd het reglement uitvoerig aangevuld.
  
Maar toen de put dus gedempt werd, was het kalf al verdronken. Tot dan geen instructies van hoog tot laag en bijvoorbeeld ook geen richtlijnen, dat met name door een inspecteur of hoofdagent wel eens een nachtdienst zou moeten worden gelopen.

Wat toch het minste zou zijn, een voorschrift dat de eerstvolgende wachtcommandant het nachtregister zou moeten raadplegen bestond niet eens. Later bij het gerechtelijk onderzoek verklaarde een van de agenten eerlijk, dat hij dit register alleen inkeek om te zien, hoe iemands naam gespeld diende te worden.

Er blijft overigens wel een brandende vraag onbeantwoord. Na de gruwelijke ontdekking werden op grote schaal proeven genomen, of mogelijke geluiden uit het huisje in de directe omgeving gehoord hadden moeten worden. En inderdaad, zowel in de Laanstraat als bij de zijingang van het politiebureau had dit moeten gebeuren.

Ook bij de rijwielstalling voor het personeel van het gemeentehuis zouden die geluiden hoorbaar moeten zijn geweest en zelfs de echtgenote van de hoofdagent, die boven het politiebureau woonde, had zoiets kunnen 'horen.

Niets van dat alles. Zowel de conciërge van het gemeentehuis als mevr. Straatman waren in de eerste week van april regelmatig dicht in de buurt van dat bewuste huisje geweest. Maar niets gehoord. Alleen op de ochtend van 6 op 7 april meende de conciërge iets gehoord te hebben, maar dacht toen dat daar een vogel schuldig aan was.

Bij de rechtszitting kwam de Officier van Justitie dan ook tot de uitspraak, te vermoeden dat Richter wellicht niet helemaal normaal geweest zou zijn. Schreeuwen of enig ander lawaai had zonder meer de aandacht moeten hebben getrokken.

Toegegeven, v.d. Goot had niets op de lei geschreven en ook geen licht in het gebouwtje ontstoken. Als verdachte werd evenwel agent W. Huisman - die er al 17 dienstjaren op had zitten - gedagvaard. Ondanks dat hij er zich op beriep, dat er geen enkel voorschrift was, dat de wachtcommandant bij het overnemen van de dienst ook het nachtregister moest raadplegen.

Een cruciaal punt, waardoor het publiek eigenlijk nooit wraakgevoelens tegen de agenten zelf had. Er zat een duide­lijk hiaat in de regels: hoe moest een volgende wacht iets van een ingeslotene in dat apart gelegen huisje afweten? Niemand was verplicht daarover iets op die bewuste lei te schrijven, dat was een extraatje dat de agenten zelf ingesteld hadden.

* * *
Op 12 april, dus twee dagen na de verschrikkelijke vondst, hebben twee professoren (Dr R. de Josselin de Jong en Dr J .M. Baart de la Faille) in het Pathologisch Instituut te Utrecht sectie verricht op het lijk. Het rapport van deze deskundigen kwam natuurlijk aan de orde bij de rechtszitting in de Utrechtse Arrondissementsrechtbank. Die vond op dinsdagmiddag 27 mei 1924 onder zeer grote belangstelling plaats. Uit dat medisch rapport bleek onder­meer, dat er geen ziekelijke afwijking gevonden was, welke een natuurlijke dood zou kunnen verklaren.

Geen spoor verder van een gewelddadige dood, zij het dan dat na het brood op die eerste dag in de daaropvolgende 16 dagen geen eten meer genuttigd was. Maag en ingewanden waren leeg, zodat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gezegd kon worden, dat het slachtoffer gestorven was aan uitputting en volkomen gemis aan spijs en drank.

Het tijdstip waarop de dood ingetreden moet zijn, was door dit onderzoek niet nauwkeurig vast te stellen. De deskundigen waagden zich niet verder dan de conclusie, dat dit enkele dagen tot hoogstens één week vóór die 1 Ode april - de datum waarop het lijk gevonden werd - het geval moet zijn geweest.
Kortom, over dat rapport was men het tijdens die rechtszitting snel eens. Moeilijker lag dat met de schuldvraag, waarbij de Officier van Justitie uitging van nalatigheid. Maar de verdediger pleitte voor vrijspraak, omdat in Baarn onvoldoende ambtelijke instructies aanwezig zouden zijn geweest.

Niets stond voorgeschreven, noch betreffende de overdracht aan de volgende wacht, noch of er licht in de cellen moest worden aangestoken, of wat ook. Geen verplichting het
register in te zien, om te lezen of er een nachtverblijver kon zijn. Geen boodschap over voedsel brengen. Terwijl iedereen die bij het bureau arriveerde op geen enkel idee gebracht kon worden, omdat er immers geen licht in de cellen brandde.

Algemeen positief waren de getuigen dan ook in hun lof bij het rechtsgeding voor collega Huisman die, zo verklaarden zij, goed bij hen stond aangeschreven. Stuk voor stuk erkenden zij dat het voor 't zelfde geld ook hen had kunnen gebeuren. Er stond immers niets op de lei (op de zitting omschreven als een 'gewoonte' van de agenten zelf, geen voorschrift), niemand had licht zien branden of dat omstreden nachtregister ingekeken.

* * *
In Baarn nam men onmiddellijk maatregelen. Het aparte cellengebouwtje werd voorgoed gesloten en al gauw gesloopt. Het reglement werd uitvoerig aangevuld en noem maar op. Nachtverblijvers dienden voortaan op het bureau zelf te blijven en in iedere cel moest een bel aanwezig zijn. Er werd zelfs een plan gemaakt een flink nachtverblijf in een van de lokalen van het bureau in te richten.

Werd er dan onvoldoende schoongemaakt, vroegen sommigen zich af? Het aparte cellengebouw was het laatst van 14 op 15 maart aan de beurt geweest en hoofdagent Straatman verklaarde het gebouw nog op 20 maart geïnspec­teerd te hebben.

Het Baarnse voorval haalde met gemak de Tweede Kamer in Den Haag, waar de heer van Hall de minister van Binnen­landse Zaken (die trouwens ook nog Landbouw in zijn porte­feuille had) vragen stelde. Met name of de burgemeesters elders voor soortgelijke gevallen wel voldoende geïnstrueerd waren.

Preventief diende overal een onderzoek naar dergelijke arrestantenverblijven ingesteld te worden. Opdat er zekerheid kon zijn, dat zij aan de meest strenge eisen van veiligheid zouden voldoen.

Bij het rechtsgeding in Utrecht eiste de Officier van Justitie gezien de ernst van de zaak geen voorwaardelijke straf, maar één maand hechtenis. Er volgde evenwel vrijspraak, wat voor hem aanleiding was Hoger Beroep aan te tekenen. Daardoor kwam de zaak opnieuw voor, nu bij het Gerechtshof in Amsterdam.

Daar werd op 30 september arrest gewezen en overeenkomstig de vraag van procureur-generaal Mr Bijleveld klonk weer op 15 oktober vrijspraak voor agent Huisman uit Baarn. Weinig opwinding daarover in onze gemeente, waar immers niets anders verwacht werd. Niet de persoon, maar het systeem kreeg alle kritiek.

Toen alles achter de rug was, heeft agent W. Huisman, die inmiddels weer in de roulerende dienstregeling werd opgenomen, maar tijdens het Hoger Beroep in Amsterdam opnieuw geschorst was, zich tot de Baarnse gemeenteraad gewend.

Het was een verzoek hem de kosten van de rechtsbijstand (fl. 600,-) te vergoeden. Hij beriep zich op zijn vrijspraak en het feit dat in het vonnis vastgesteld werd, dat de schuld in sterker mate te wijten was aan een of meer anderen dan aan hem.

Huisman was echter door de schorsing en de vervolging het zwaarst getroffen en meende daarom aanspraak op deze vergoeding te mogen maken. En inderdaad besloot de Baarnse gemeenteraad- hoewel B&W, zij het niet unaniem, met een andersluidend advies gekomen waren - hem de kosten te vergoeden. De tegenstanders vreesden een precedent geschapen te hebben.

Geruime tijd werden jaarlijks nog bloemen (vooral vergeet­me-nietjes) gebracht naar de plaats, waar de zwerver vergeten was. Wat was de bedoeling van dat publiek? Piëteit? Eerbe­toon? Een stille aanklacht? Of gewoon pesterij, want tot vandaag de dag wordt er weinig vlijend over zoveel nalatig­heid gesproken.


EEN GEHUCHT
Als er 250 mensen wonen is het veel, maar Lage Vuursche is een belangrijk onderdeel voor Baarn. In negen honderd zoveel wordt de Furs al genoemd, tot 1811 is het een zelfstandige gemeente gebleven. Bij keizerlijk decreet in de Franse tijd bij Baarn gevoegd, na de bevrijding in 1813 weer zelfstandig geworden, zij het dat de burgemeester van Baarn van die tijd af ook de eerste man in de Vuursche was.

Grondeigenaren uit beide gemeenten vergaderden in 1845 nog eens gezamenlijk, maar men voelde toen niets voor een aansluiting. Zeven jaar later kwam die samenvoeging op­nieuw aan de orde, er werd door delegaties uit beide ge­meenten over gepraat. Uit de Vuursche wilde men wel, maar
de Baarnaars (Beukeboom, v. Dapperen, v. Klaarwater, Schothorst, Terhorst, Timmer en Verhagen) vreesden grote nadelen en verzetten zich er tegen.

Op 27 juni 1857 werd tenslotte de knoop doorgehakt en kwam Lage Vuursche - tot dan met een eigen 'Geregt' en als gemeentewapen Johannes de Doper met lam - bij Baarn. Onze commissieleden hadden het niet verkeerd bekeken en toch ... mopperen juist de Vuurschenaren nog altijd, dat men zich in Baarn niet veel aan wat toen dus een 'buurtschap' werd gelegen laat liggen.

In 1940 kreeg Baarn er maar al te veel mee te maken, toen het gemeentelijk overheidsapparaat (inclusief de politie) naar Lage Vuursche uitweek. Tussen beide delen kon men in die tijd zelfs niet anders passeren - rijkspolitie en militairen bewaakten controleposten - dan met een door de burgemeester persoonlijk ondertekende brief.

In de vroege ochtend van donderdag 16 mei arriveerden de eerste Duitsers. Nog in 1940 verscheen er ook al het eerste munitielager in de bossen, dat de toepasselijke naam van 'Wald' kreeg.
De bosachtige omgeving was buitengewoon geschikt voor schuilmogelijkheden in de oorlog. In Bilthoven werden uit de villa 'Sursum Corda' 26 joden bevrijd en op de Vuursche ondergebracht. Daar werd een onderduikkas ingericht, in­clusief een systeem om alle onderduikers in de kortst moge­lijke tijd te waarschuwen.

Lage Vuursche toen er nog geen auto's waren.

Bekend gebleven is de razzia op 29 december 1942 in het aan de Kloosterlaan gevestigde Elisabeth-gesticht. Nu een verpleeghuis van de Zusters van Onze Lieve Vrouw. Toen uitgekamd op zoek naar onderduikers en omdat die niet gevonden werden, nam men maar levensmiddelen en de inhoud van de linnenkast mee. Dein Lage Vuursche wonende hoofdagent Oskam, alsmede de rector, moeder-overste en conciërge van het huis verdwenen die dag eveneens als een soort strafmaatregel voor drie tot zes maanden achter de tralies.

In 1943 moest in een bos van Staatsbosbeheer onderdak verleend worden aan een verzetsgroep. Daar kwam een houten keet van ongeveer 10 m2 voor te staan, waarin dat jaar ook nog twee geallieerde piloten opgenomen werden. Zij konden in november 1943 naar Engeland uitwijken, recente­lijk zijn er nog levenstekens en contacten geweest.

Op 28 december 1943 werd deze keet in de Lage Vuursche door de Feldgendarmerie en Nederlandse S.S. ontdekt. De in Lage Vuursche woonachtige hoofdagent Oskam -die inder­daad bemoeienissen met deze schuilplaats had - werd gear­resteerd. Maar in de keet werd geen mens gevonden, iedereen kon daar op tijd worden gewaarschuwd.
  
Een ander opmerkelijk wapenfeit was in de Vuursche, dat men later wist te voorkomen, dat de Duitsers er een munitie­depot opbliezen.
Oskam was al na 17 dagen weer vrijgekomen. Hij had aan de Weteringschans in Amsterdam vastgezeten. Omdat er diverse klachten uit de bevolking tegen hem ingebracht waren, werd na de oorlog door de Politieke Recherche Dienst een onderzoek ingesteld. Waarbij de meeste klachten ongegrond bleken.

Terug in politiedienst had deze hoofdagent op maandag 15 augustus 1949 's morgens nog een vreemde ervaring. Al wandelend met zijn zoon in het bos stuitte hij ter hoogte van de kapel daar op een wonderlijk groepje. Het bleken achteraf leerlingen van een Haarlemse HBS te zijn, die bij een boer­derij logeerden en gezamenlijk een toneelspel ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan van hun school instudeerden.
Bij die boerderij van v. Meerveld, waar zij ook tenten hadden opgesteld, werd de volgende dag een kampvuur aangestoken. Een van de bewoners waarschuwde uit angst voor brand de politie. Het leek wel of de 'sterke arm' nog het belangrijkste vond, dat het vuur was aangelegd zonder vergunning. Want de benodigde twee kwartjes daarvoor werden later keurig geïnd.

* * *
Oskam woonde, voor zijn verhuizing naar Lage Vuursche, boven het politiebureau aan de Stationsweg. Hij volgde in onze buurtschap de vertrekkende rijksveldwachter Bos op. Na het vertrek van agent Stap naar Bussum kwam agent J. v. Barneveld in Lage Vuursche wonen en werd zijn huis een soort politiepost. Een kamer werd als bureau ingericht. Daar vonden ook de verhoren van verdachten plaats, werden confrontaties en administratieve werkzaamheden verricht.

Ook het gebouw van de Chr. School in Lage Vuursche, waar­heen in de meidagen van 1940 bestuur en politie van Baarn evacueerde, viel onder de slopershamer.

Duidelijk dat de buurt als vanzelfsprekend aannam, dat v. Barneveld eigenlijk doorlopend 'in dienst' was. Wat niet gold voor hoofdagent Mommers, die dagelijks op de fiets assistentie in zijn bewakingsgebied kwam verlenen.

Het niet doorlopend bereikbaar zijn van zo'n politiepost riep steeds grotere weerstand op. Nu gebeuren er in Lage Vuur­sche niet zoveel grote aanrijdingen, aanrandingen, branden of schennis van eerbaarheid. Toch irriteerde het horen van een antwoordapparaat bij telefoneren. Zeker gezien de groei van het toeristisch verkeer en de toename van recreatiemoge­lijkheden in Lage Vuursche.
Van 3 januari 1972 af heeft gedurende acht maanden een politie-ambtenaar uit Baarn op maandag, dinsdag en donderdag 's middags van 14-15 uur nog zitting gehouden in de serre van deze woning in de Eikenlaan. Onbekenden klaagden het adres moeilijk te kunnen vinden.
  
Maar toen na 4 september van dat jaar die zitting verlegd werd naar achtereenvolgens een kamer in een groot hotel daar, de brandweerkazerne en tenslotte een ruimte in dorpshuis De Furs, was van enige vergroting van de belangstelling nauwelijks sprake.

Naast dat spreekuur werden ook ambtelijke stukken, welke ter kennis van de plaatselijke gemeenschap moesten worden gebracht, in een publicatiekastje opgehangen. Maar zoals gezegd, het haalde allemaal niet veel uit.

Ronduit vervelend was het, wanneer arrestanten bij die politieman thuis 'in bewaring' moesten worden gesteld. Een apart celgebouwtje bleek in 1951 in staat van verwaarlozing te verkeren (vervuild en niet meer schoongemaakt, de vloer bedekt met afval, stenen en zand). De schel in de cel bleek stuk te zijn. Ook al volgde veelal een zo spoedig mogelijke overbrenging naar Baarn. Dat zoiets een ingreep in het gezinsleven (waar kleinere kinderen aanwezig waren) betekende, behoeft geen betoog.

* * *
De promotie van Kasteel Drakensteijn tot Koninklijk verblijf, heeft enige tijd aanleiding gegeven tot een 'hotlijn' tussen dat 'paleisje' en het politiebureau in Baarn. Daar had de PTT overigens geen bemoeienissen mee. Het was zo'n militaire veldtelefoon-verbinding, waarbij eerst met een slinger moest worden gedraaid. Wat natuurlijk (bij gebruik of niet) iedere week even gecontroleerd moest worden. 

Over de telefoonaansluiting van Lage Vuursche is wanneer we nog even terug in tijd gaan trouwens nog wel het een en ander te vertellen. Bij de komst van die apparatuur kon Baarn zelf snel aangesloten worden, maar met de Vuursche was dit niet het geval.

Wat de betaling betreft moest immers de gemeente Baarn voor de kosten opdraaien en een voorstel daartoe werd verworpen. Dat zou namelijk wel even fl. 207,- gaan kosten, wat men in die tijd - we praten over het begin van deze eeuw - teveel van het goede vond. Ook werd gevreesd, dat het publiek daar zo'n telefoon als een soort openbare post zou gaan gebruiken.

Wanneer die aanleg nu nog te combineren zou zijn met een tweede belangstellende ... ! Inderdaad leek die gevonden te worden, want mevrouw Bosch van Drakensteijn in Lage Vuursche toonde interesse. Alleen ... voelde zij meer voor een aansluiting op het telefoonnet van Hilversum en dat betekende definitief, dat de politie toen geen telefoon in Lage Vuursche kreeg.

Ach, zuinigheid is wel vaker een deugd in Baarn geweest. Toen op 26 november 1926 bijvoorbeeld de gemeenteraad om een bedrag van fl. 175,- gevraagd werd voor een eenvoudige radio-ontvanger op het politiebureau, bracht men dat krediet terug tot fl. 35,-. Een kristal met koptelefoon om de Hilver­sumse uitzendingen toch te kunnen ontvangen, werd voldoende geacht.

Bronnen:
Uitgegeven in verband met de reorganisatie van de Nederlandse politie en het opgaan van de Gemeentepolitie Baarn in Regiopolitie Utrecht District Eemland-Noord.

Tekst:  S.N.  Zwiep 


Illustraties:  Historische  Kring  Baerne  Politiearchief, Baarnsche Courant en vele particulieren
Druk:  Bakker  Baarn 


Geplaatst door L.J.A.Bakker

http://www.grijsvuur.nl

Vragen, opmerkingen of tips? Neem gerust contact op. Uiteraard kunt u groenegraf.nl ook volgen op Facebook en Twitter  



donderdag 19 juli 2018

Voor de goede orde deel 3


EEN TEMPEL IN HET HOF VAN EDEN
Hoe belangrijk het station voor Baarn was, kwam dus in die Mollerus-instructie duidelijk naar voren. Toch zou het nog een lange tijd duren, voor er op dat plein een heuse politie­post verscheen. Aannemer J. Hartog kreeg voor het bedrag van f 1121, 90 op 28 november 1896 de opdracht er een hou­ten wachtpost te realiseren.

In eerste opzet stond dit groene gebouwtje op de hoek van het Stationsplein met de Spoorweglaan (nu Gerrit v.d. Veen­laan geheten), waar thans een benzinepomp te vinden is.

Maandag 15 februari 1897 werd het in gebruik genomen. Wie uit het station het plein kwam oplopen, dacht vermoedelijk dat Baarn er een tearoom bij gekregen had. Het leek immers meer op een 'melkhuisje' (de omschrijving, die de Baarnsche Courant er in dat jaar aan gaf), dan op een politie-wachthuisje. Volgens dat krantenbericht zou de nieuwe aanwinst 'met zijn ietwat koket voorkomen en zijn verandaatje', zodanig geen slecht figuur slaan.

Een onbescheiden naar binnen geworpen blik (van 'open dagen' was in die tijd nog geen sprake, laat staan van een uitnodiging even te komen kijken) leerde, dat het huisje zo­wel van binnen als buiten degelijk afgewerkt was.

Er stond een tafel met twee stoelen en het fragment van een tuinbank. Als achterwand zag men drie deuren, de mid­delste in vlakke, de beide buitenste in diagonale lijn. Dat le­verde twee bewaarplaatsen voor tijdelijke 'logeergasten' op, terwijl de middendeur toegang gaf tot een 'zekere gele­genheid'.

Hoewel de Courant toen al kritiek had op de gekozen plaats om de politie te vinden, men noemde het toch 'een stap vooruit'. Naar men hoopte 'voor dag en nacht en zonder gesloten uren'.

Dat het 'kapelletje' vaak werd aangezien voor een plaats, waar een borrel verkrijgbaar was, was voor de politie zacht gezegd onaangenaam. Nog vervelender was, dat er een hoogteverschil te overbruggen was, waar nog al eens iemand (vooral 's avonds in het donker) een val maakte.

Gelukkig werd daar verbetering in aangebracht. Want aan de voorgevel werd een lamp gemonteerd, waarop bovendien met duidelijk zichtbare letters 'Politie' geschreven stond. Wat die verlichting betreft, is het goed te beseffen dat onge­veer gelijke tijd pas aan de Maatschappij 'Electra' te Amsterdam concessie werd verleend voor de aanleg en exploitatie van een 'elektrische geleiding tot de verschaffing van elektrisch licht in deze gemeente'.

  
Links boven:
Het Stationsplein kort na de eeuwwisseling, met koetsjes in plaats van taxi's als snorders. De allereerste plaats voor de politiepost (melkhuisje) werd gevonden nabij de (toen nog) Spoorweg/aan (nu G. v.d. Veen/aan).
Links onder:
Dat zelfde politiebureau, nadat het gebouwtje naar de andere kant van het Stationplein gerold was. Toen met de drie manschappen, de lamp en de aanduiding op de voorgevel.
Rechts:
Na de bouw van een groot politiebureau achter het gemeente­huis, werd die post omgetoverd in een Verkeershuis voor 'Baarns Bloei'.

Op 1 april 1900 werd de heer J .E. de Celliée Muller door de gemeente Baarn benoemd tot inspecteur van politie. Hij kreeg zijn kantoor overigens niet aan het Stationsplein, maar in de voor de politie gereserveerde kamer in het gemeentehuis. Daar moest trouwens ook het publiek zich vervoegen, ondermeer voor gevonden en verloren voor­werpen. Zouden er nog oudere Baarnaars zijn, die zich herinneren hoe deze nieuwe functionaris door ons dorp reed op zijn race fietsje? Of die zich hoofdagent Kats nog voor het wachthuisje aan het Stationsplein voor de geest kunnen halen?

Geleidelijk werd het korps gemeentepolitie uitgebreid. Van de dienstdoende korpsleden werd W. Heere op 30 mei 1906 tot onder keurmeester in Baarn benoemd van vlees en derge­lijke. Overigens tegen het advies van de heer Daams in, die in 1894 in ons dorp veearts (en als zodanig keurmeester) was geworden. Later zou die Daams de eerste directeur van ons slachthuis worden.

Het korps wordt te groot om namen te noemen. Een uitzon­dering voor de heer J .A. Struik, die hier op 1 februari 1908 tot agent benoemd werd en elders nog in dit boekje een rol zal spelen. Trouwens, ook zijn grootte, of beter gezegd het tegen­overgestelde, zou hem in onze gemeente onvergetelijk maken. Door zijn kleine postuur werd hij al gauw 'krui­meltje' door de straatjeugd genoemd.

Voorts nog vermelding van agent van politie ten Harkel, die in de Sparrenlaan woonde en achter zijn huis een kleine barak kreeg, waar patiënten met een besmettelijke ziekte terecht kwamen.

De politie had in die tijd een 'makkie' in Baarnse gemeente­dienst. Diefstal was zo rond de eeuwwisseling in ons dorp nauwelijks denkbaar. Soms moest opgetreden worden tegen een dronkenman op de openbare weg. Hoewel zo'n over­treder eigenlijk geen moeilijkheden opleverde voor het verkeer. Doodeenvoudig omdat dit er niet of nauwelijks was.

Met de komst van de grote villa's in diverse parkwijken van Baarn nam hier ook het aantal bewegingen op straat toe. Koetsen, vigilanten, landauers en noem maar op welke rijtuigen, zij kwamen steeds vaker in de Baarnse straten te rijden. Naast de koetsier soms een palfrenier, die deftig zijn arm links uitstak, wanneer het rijtuig naar rechts zwenkte. Of omgekeerd natuurlijk. U leest het goed, net omgekeerd met nu.


De boog kan niet altijd gespannen zijn.

Links boven:
Een winterse bezoeker aan het politiebureau.
Links onder:
De estafette-atletiekploeg uit Baarn, welke aan de Paleis­tocht naar Apeldoorn deelnam.
Rechts:
Wie het kleine niet eert, is het grote niet weert!

Al die bedienden in livrei, of rijk gegalonneerde uniformen moesten mede de deftige staat van de families aangeven. Inclusief hoeden met kokardes, want die zag men ook steeds meer bij de uitrusting.

Men zegt dat van de knopen van die uniformen viel af te lezen, hoe rijk en belangrijk zo'n familie wel was. Zilveren knopen werden verkozen boven koperen, maar op hun beurt weer afgetroefd door gouden. Het verhaal wil, dat een Baarnse toneelvereniging daar later wel bij gevaren is en ooit op een publieke verkoping een financieel voor­deeltje van de eerste orde haalde. Had de veilingmeester ooit gehoord van echte gouden knopen aan zo'n uni­form?! Het is alles nog zo recent, maar er ontstond een Hoog Baarn naast Laag Baarn. Steenrijke villawijken tegenover arme buurten als de Hei, de Dijke, Zandvoort (de boerderijen niet meegerekend) en zo nog meer. Tegenover kapitale villa's huisjes met slechts één kamer, waarin dan ook nog plaats moest zijn voor een of twee bedsteden.

De bewoners waren veelal daggelders, die moesten leven van een weekloon van een gulden per dag. Wat maar met dubbel­tjes opliep, wanneer langere werktijden van 's morgens zeven tot 's avonds negen uur gemaakt werden.

Daarvan moest meestal een gulden tot soms welf 1, 75 per week als huur afgedragen worden. Geen wonder dus dat vrouwlief nog wel eens bij wilde springen om een extra centje
te verdienen. Bijvoorbeeld met wassen en strijken, maar voor zo'n kwartje was moeder de vrouw vaak meer dan een halve ochtend in de weer. Ook al om volgeladen mangelbakken - zoals die houten bakken vol schoon wasgoed om te mangelen heten - weer netjes in de plooi te krijgen.

De verandering van Baarn in villadorp bracht overigens wel enige verbetering. De vraag naar koetsiers, huisbedienden, tuinknechten, goede werksters of een eerste, tweede en soms zelfs wel een derde meisje werd steeds groter. Bij de sollicita­ties stonden trouw, eerlijkheid en vooral zwijgzaamheid hoog in het vaandel.

* * *
Weinig rijtuigen eerst nog op de Amsterdamsestraatweg, maar toch werd in die weg een viaduct over het spoorravijn gemaakt. Terwijl elders afgesneden lanen het zelfs met een onbewaakte overweg moesten doen. Vreemd genoeg (ach ja, waarom gemakkelijk als 't ook moeilijk kan) met een wonderlijke 'knik' in de rijbaan van de Amsterdam­sestraatweg. Men ging niet rechtdoor, maar moest schuin het ravijn over.

Daar kwam in de latere versies verandering in. Maar eerst zocht men de verbetering van de veiligheid in een verhoging van de oude, nog lage brugleuningen. In februari 1900 werden die zijkanten opgetrokken, omdat op de 20ste juni van het jaar daarvoor het paard voor het rijtuig van Waldheim-bewoner Teixera de Mattos op hol sloeg, toen het dier schrok van de rook van een passerende locomotief.

Toen de eerste automobielen in Baarn op de weg verschenen, was het de chauffeur van zo'n hectische wagen verboden een rijtuig in te halen, zonder dat de koetsier hem daartoe het sein had gegeven. Anders zou het voor het paard veel te gevaarlijk zijn.

Deze verordening leverde Ant.Joh. Messing - een van de eerste Baarnaars in zo'n vierwieler en grondlegger voor een bekend automobielbedrijf in ons dorp - trouwens in 1905 nog een bekeuring op. Hij passeerde met zijn auto (kenteken­bewijs L 99) op het Stationsplein een voor hem rijdend rijtuig.

Het hielp hem niets, of de koetsier Messing eerst een teken had gegeven, dat hij erlangs kon. Voorschrift is voorschrift en een agent, zittend in het politiebureautje op het plein had de inhaalmanoeuvre zelf gezien. En hij liet zich niet vermurwen de autobestuurder op de bon te slingeren.

* * *
De sfeer in de Baarnse gemeenschap zo rond de eeuwwisseling kan wellicht het beste getypeerd worden met een citaat uit het Baarnsch Nieuwsblad over de Oud- en Nieuw viering in die tijd in onze gemeente. Daarin lezen we:

'De Nieuwjaarsdag kenmerkte zich hier ter plaatse door een aangename rust. De meeste lokaliteiten met vergunningen waren gesloten, hetgeen de nuchterheid der bevolking ten goede kwam. Anders wordt zo'n dag, waar velen de kunst niet verstaan verkregen geld te sparen, zo licht tot een dag van dronkenschap en baldadigheid.

Onze burgemeester (men bedoelde F.F. Baron d'Aulnis de Bourouill) die het verzoek tot cafésluiting deed, verdient daarvoor de dank van alle weldenkenden. Jammer, dat er toch nog altijd een paar caféhouders zijn, die menen het buitenkansje van zo'n dag niet te mogen laten lopen. Misschien zou er reden kunnen zijn voor de burgemeester om voor hen zijn verzoek in een bevel te veranderen. Vooral als het er niet rustig toegaat, zoals op Nieuwjaarsdag in het café van V. aan de Nieuw Baarn straat, waar men nogal rumoerig huishield. Dat was, voor zover wij weten, de enige wanklank van die dag.

De aanmaningen van de onthoudersverenigingen te dezer plaatse om toch vooral op zulke feestdagen geen drank aan te bieden, zijn stellig door velen opgevolgd en door zo goed als allen ten zeerste gewaardeerd.'' (Einde citaat).

* * *
In schril contrast daarmee eindigde bijvoorbeeld het jaar 1912 weer met een moord in Baarn. Waarbij tevens nog de ongezonde naijver en jaloezie, die zo lang tussen Baarnaars en hun Soester buren bestaan heeft, opnieuw oplaaide. Het slachtoffer was Joseph Cosijnse uit de Oosterstraat, die op de morgen van Eerste Kerstdag ruzie maakte met enkele jongens, die op straat een meisje lastigvielen.

Een woordenwisseling welke was gehoord door drie Soeste­naren, die daar later die dag op terugkwamen.

Het drietal had zich die dag vol laten lopen in een café, kwam 's avonds Cosijnse weer tegen en begon hem te tarten met wat zich 's morgens had voorgedaan. In plaats van toen die jongens onder handen te nemen kozen zij de andere partij uit. Nu was dat niet tegen een dove gezegd, want die Baarnaar meende wel drie tegelijk aan te kunnen. Maar voor hij in actie kon komen liep een van die drie Soestenaren op hem toe en stak, terwijl Cosijnse zijn jasje uittrok, hem zodanig, dat hij bloedend ter aarde stortte.

Geschrokken gingen de drie aanvallers er op een fiets vandoor, terwijl het slachtoffer een huis werd binnen­gedragen. De gewaarschuwde doktoren Muisken en Vriesen­dorp, schoten snel te hulp, maar de man was al buiten kennis geraakt door veel bloedverlies uit wonden in het achterhoofd en hals. De eerste hulp had dan ook geen baat. Zonder tot bewustzijn te komen, overleed het slachtoffer ter plaatse. De man liet een vrouw en vier nog jeugdige kinderen achter.

De politie stelde natuurlijk onmiddellijk een onderzoek in en nog diezelfde nacht werden drie Soestenaren in hun woning gearresteerd. Zij werden in het wachthuisje aan het Stati­onsplein opgesloten. Burgemeester d' Aulnis leidde persoon­lijk het onderzoek en nam het verhoor af.

Dat onderzoek, wat op het gemeentehuis plaatsvond, werd 's middags om vier uur door de Officier van Justitie uit Utrecht overgenomen. Daarheen waren de daders onder bewaking van het voltallige politiekorps gebracht. Die zware begeleiding was maar al te noodzakelijk, want er was een talrijk publiek op de been en die lieten het niet bij luide verwensingen en verwijten. Een zuster van de overledene drong door de rijen heen en vloog een van de arrestanten aan. Kortom, de politie had handen vol werk hen tegen de woede van de menigte te beschermen.

Naast het gemeentehuis was een cachot in de kerktoren ter beschikking voor verder verblijf, maar al gauw besloot men de daders naar Utrecht over te brengen en ter be­schikking van de justitie te stellen. Dat transport ging zwaar geboeid en ook toen was er weer veel publiek op de been. Alom was te horen, dat ook hier de drank weer in 't spel was.

OP ROLLETJES

 Er bestond op die eerste werkdag van 1907 flinke belangstel­ling voor het bepaalt niet alledaagse werkje, waarmee men in Baarn het nieuwe jaar begon. Het houten politiebureau stond toch kennelijk niet zo gunstig en moest die dag van de ene kant van het plein naar de overzijde gerold worden.

Niet alleen bleek op die tweede januari de nodige mankracht gemobiliseerd te zijn, ook het publiek wilde wel eens zien hoe zo'n ongebruikelijk transport in zijn werk zou gaan. Het waaide die morgen flink. "Ze hebben vergeten bij Eem­nes de deur dicht te doen", pleegden de Baarnaars dan te zeggen. Knap arrogant, maar daar hadden vele plaatsgeno­ten toen toch zo'n handje van. 'Baarn is een stad, Soest een gat. Eemnes een waterpoel, Eemdijk een kakstoel', was bijvoorbeeld een rijmpje, waar­uit die veronderstelde superioriteit tegenover onze buurge­meenten tot griezelige uiting werd gebracht.

Om zeven uur die morgen werden de werkzaamheden gestart en het moet erkend worden, 's middags om drie uur was het gebouwtje al naar zijn nieuwe stekkie gerold. Daar zou het nog geruime tijd dienstdoen voor het bescheiden politiekorps, dat in Baarn nodig was.

Pas na de Eerste Wereldoorlog erkende men dat de beschik­bare oppervlakte van deze politiepost aan het Stationsplein te klein werd voor het toen al groeiende korps. Dat aantal was toen al gestegen tot 15 man, ingedeeld in drie klassen. Daarboven de hoofdagent en aan de top de inspecteur, waarvoor de kamer in het gemeentehuis ingeruimd was. Op 1 september 1917 steeg het inwonertal boven de 10.000. Het aantal raadsleden werd van 13 tot 15 uitgebreid, zij het pas na de volgende volkstelling (welke eens per 10 jaar werd gehouden) in 1919.

Er werd met het oog op het toenemende verkeer zelfs gepleit voor een derde post, welke dan op de Oosterhei gesitueerd zou moeten worden. Maar in de gemeenteraad was daar­voor geen meerderheid te vinden, evenmin trouwens als voor een derde post in Lage Vuursche. Wel werden daar twee nachtwachten aangesteld.

Even iets over de beloningen. De Baarnse inspecteur verdiende niet meer dan f 1200,-, zij het dat daarmee de minimumgrens was aangegeven. Er waren zeven twee­jaarlijkse verhogingen ingecalculeerd, waardoor dat bedrag tot maximaal f 1550,- per jaar opgetrokken werd.

Nu ja, daarnaast kreeg de chef nog een afzonderlijke jaar­lijkse vergoeding van/ 100,- als kleedgeld. In de gemeente­raad werd gepoogd dit aparte bedrag toe te voegen aan de jaarwedde. Want, zo redeneerde men, zoveel geld wordt eigenlijk toch niet jaarlijks voor een nieuw uniform besteed. Met dat kostuum kon de inspecteur wel tien jaar doen, aldus de vaststelling.



Het korps gemeentepolitie Baarn 1921 V.l.n.r.

Bovenste rij: W. v.d. Pol, L. v. 't Hof, A. G.M. Westendorp, K. Vieregge, onbekende Rijkswacht, W.A. van Breda, J.A. Struik, H. Onck.
Middelste rij: J. Boelens, L. ten Harkel, C.l. Puijmbroek, W.G. Bos, M. v.d. Goot, J.S. Weusthof, P. Bree.A, Krikke, J. van Burgeler, Schaap.
Voorste rij: W. Vedder, J. Vos, P. Straat man, J.R. du Cellier Muller (korpschef), K. Brinks, W. Huisman, W. v.d. Laan.

Maar anderen wisten voor te rekenen, dat zo'n structurele verhoging wel eens schele ogen bij andere ambtenaren op het gemeentehuis kon geven. En dus werd alles toch maar bij de oorspronkelijke opzet gelaten.

* * *
Terug naar de ontwikkelingen rond de politiehuisvesting. Eind 1919 sprak de gemeenteraad zich in principe uit voor de noodzaak, dat er een nieuw bureau moest komen. Daarvoor koos men een plaats aan de Stationsweg in de achtertuin van het gemeentehuis. Enkele jaren eerder was daar al een nieuwe voorziening voor een losstaand arrestantenverblijf ge­troffen. Vijf maanden na die principe-uitspraak volgde het defini­tieve raadsbesluit. Laagste inschrijver was de Baarnaar A.J. W. Vos met f 103 .000,- en aan hem werd het werk gegund. De hoogste inschrijving vermeldde f 134.000,-. Vos leverde het gebouw overigens niet op tijd op en werd daarvoor beboet. Later schold de gemeenteraad hem die straf weer kwijt.

Op 21 juli 1921 werd uiteindelijk dat nieuwe (nu mede voor de uitbreiding van het gemeentehuis weer gesloopte) politiebu­reau in gebruik genomen. Het ontwerp kwam van de gemeente-architect F .F. de Eloois. Hij was in 1905 door burgemeester d' Aulnis naar Baarn gehaald en kreeg de vrije hand een goede gemeentelijke dienst op te zetten. Baarn was wel gegroeid, maar telde op dat punt zeker een achterstand. In 1907 al bewees hij zijn kwaliteiten met het ontwerpen van ons gemeentehuis op de hoek Laanstraat-Brink.

In samenwerking met opzichter-tekenaar J .J. Diekman (in 1939 bij het afscheid van de Eloois bevorderd tot directeur) zijn er diverse grote gebouwen in Baarn gerealiseerd. In die periode dat politiebureau, plus een slachthuis en kleuter­school Lenteleven. Ook heeft hij nog drie scholen op zijn naam, het badhuis, het Nutsgebouw en het pompstation.



 Rechtsboven:
Achter het gemeentehuis (toen het politiebureau nog niet achter in de tuin gerealiseerd was) bouwde Baarn een klein, apart arrestantenlokaal, waar in 1924 een ongelukkige zwerver dagenlang vergeten werd en zo doodhongerde.

Rechtsonder:
Twee agenten (geheel rechts Struik, die in dit boekje enkele keren genoemd wordt) voor een stoet met versierde fietsen, georganiseerd door School- en Werktuinen.
Links
Parkbaas Groeneveld van Paleis Soestdijk.

Een van die typische onderdelen bij een de Eloois-ontwerp was het monumentale hek rondom zo'n gebouw. Net als bij Lenteleven en het slachthuis kwam er ook rond het politiebu­reau aan de Stationslaan een hek met stenen pilaren te staan. Plus scherpe punten, waaraan zelfs een paard ooit de dood vond.

Naast zijn werk als gemeente-architect moet van de Eloois ook zijn inzet met serieuze taakopvatting als commandant van de plaatselijke brandweer niet onvermeld blijven. En zeker niet zijn optreden dag en nacht bij overstromingen, welke Baarn en omgeving toentertijd teisterden. Na de ingebruikneming van het toen imposante nieuwe poli­tiebureau aan de Stationsweg, konden posten als in het gemeentehuis komen te vervallen, terwijl op het Stati­onsplein eerst de politie-nachtdienst daar in augustus 1921 opgeheven werd. Tussen 23 uur 's avonds en 7 uur 's morgens kon men alleen terecht op het hoofdbureau. Later werd alles overgeplaatst en kwam het houten gebouw bij het station leeg te staan. Overigens bleek er ook het een en ander te wensen over in de nieuwe aanwinst van toen. Er ontbrak een kantine waar eetgelegenheid geboden kon worden. Nu moesten de manschappen in de wacht eten. Een portiersloge zou evenmin luxe geweest zijn.

De bezoekers moesten zich vervoegen aan een loket in de hal en werden na het drukken op een bel te woord gestaan door iemand in de meldkamer. Die omschrijving werd later eigen­lijk pas goed van toepassing, toen er ook een heuse meldtafel geplaatst werd.

Het lastige was dat die bezoekers in die hal zo maar ieder vertrek, dat op die hal uitkwam, konden betreden. Er was dus nogal eens sprake van een storen van hoog (korpschef) tot laag, inclusief administratie en wacht.

Links boven:
De driewieler waarmee vóór en in de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog in Baarn verkeersslachtoffers en patiënten vervoerd werden. Achter het stuur hier de heer Geuchies van het plaatselijke Rode Kruis.
Links onder:
De eerste gemotoriseerde ambulance, die in Baarn de driewieler opvolgde.
Rechts:
De drie laatste adjudanten van het korps gemeentepolitie Baarn.

De verdieping boven het bureau werd er in 1959 bijgetrokken. Adjudant Bekking was de eerste die verhuisde, hoofdagent Smit bleef er nog wat langer wonen. Bij de komst van hoofd­inspecteur Backer na de oorlog nam de uitbreiding van het korps duidelijke vormen aan; in die periode kwam ook de eerste adjudant benoeming. De verdere groei werd vervolgens veroorzaakt, toen Paleis Soestdijk het verblijf werd van een regerend vorstin.

Goed merkbaar was de vergroting voorts, toen het cellen­complex verruimd werd en er een speciale cellengang bij­kwam. Het aantal (ingesloten) arrestanten liep op met 180%. Er moest nogal eens een beroep op Soest gedaan worden, om ook daar arrestanten in te sluiten.

Het oude bureau aan de Stationsweg werd in de loop der jaren zo goed mogelijk aangepast. Eerst met zelfwerkzaamheid van de korpsleden, uiteindelijk door een grondige renovatie van het interieur, waarbij ook de bovenverdieping betrokken werd. Ook verscheen er (meldkamer) nieuwe apparatuur. Maar zelfs toen in de laatste week van juli 1981 tegen het Oranjepark een semipermanent gebouw bij kwam, waar­heen de korpsleiding en administratieve dienst verhuisden, bleef het aantal beschikbare vierkante meters ver onder de norm.

Normaal zou 1000 m' zijn, terwijl de veel te kleine werk­ruimte weinig arbeidsvreugde bood en nauwelijks gelegenheid vertrouwelijke verhalen te  vertellen  of  te  horen. Het duurde even voor de ruimte aan het Stationsplein een nieuwe bestemming kreeg. In 1925 werd het 'melkhuisje' voor f 100,- per jaar verhuurd aan de nieuw opgerichte vereniging 'Baarns Bloei'. Een poging daarvoor het viervou­dige te vangen door verkoop van het gebouw mislukte.

Op 15 januari 1925 werd na een vergadering in het gemeente­huis die vereniging 'tot bevordering van het vreemdelingen­verkeer en de welvaart van Baarn' opgericht. Eigenlijk hadden de initiatiefnemers een ander doel voor ogen, name­lijk om het Middenboschterrein - de voormalige meisjes­school tussen de Dalweg en de Zandvoortweg - in bezit te krijgen. Niet alleen dat gebouw, ook de grote tuin.

Plannen waren er al gemaakt. Na aankoop of erfpacht moest op die grond een eigentijdse concertzaal verrijzen, omgeven door een fraai park. De gemeenteraad weigerde medewer­king, ook ten aanzien van een te verwerven hypotheek. Zodat het benodigde geld niet bijeengebracht kon worden.

Het veroorzaakte gelijk de eerste crisis binnen 'Baarns Bloei' en reeds zeven maanden na de oprichting trad het bestuur af. Onder leiding van de nieuwe voorzitter J.M. van Hoogstraten -hoewel we ook penningmeester A.J. Hertogh en secretaris J. v.d. Brink niet vergeten mogen - kwam men alle strubbelingen weer te boven.
 
 Wat zou Baarn zonder Paleis Soestdijk geworden zijn?

In de voormalige politiepost werd een heus informatiebureau gestart, waaruit men met veel publiciteit intensieve propa­ganda voor ons dorp maakte. Jaarlijks verschenen fraaie hotel- en pensiongidsen, want in welk Baarns huis verleende men in die zomermaanden geen onderdak aan pension­gasten?

Later werden de prioriteiten verlegd en tenslotte moest het oude 'melkhuisje' aan het Stationsplein plaats ma­ken voor een modern Verkeershuis, waar de letters VVV het oorspronkelijke 'Baarns Bloei' op de achtergrond drukten.

* * *
Nu we toch even van het politiegebeuren afgedwaald zijn, is nog een andere geschiedenis daar op het Stationsplein leuk om te vermelden. Het betreft de klok op een paal, welke recht tegenover de politiepost op de hoek van het Amaliapark geplaatst was. Een elektrischer klok, welke daar al vrij vlug na de komst van de elektrische leiding in Baarn stond te pronken.

De gemeente dacht er goed aan te doen. Er was namelijk een verzoek binnen gekomen een stukje grond aan de Prins Hendriklaan ter beschikking te stellen voor de bouw van een kabelhuisje. Best zei Baarn, maar dan moeten jullie als tegen­prestatie een elektrische klok op het plein voor het station neerzetten.

Zogezegd, zo gedaan. Maar er kwamen direct al verwikke­lingen, omdat de grond waarop die klok geplaatst moest worden, eigendom van de HIJ SM - waaruit later de NS zou ontstaan - was. En die wilde alleen toestemming verlenen, wanneer de mensen die uit het station kwamen, onmogelijk de tijd op de klok te zien kregen.

Dus kwam er een voorschrift, waarbij de wijzers van de klok in een schuine stand moesten worden geplaatst. Moeilijk? Niet alleen voor u om te volgen, blijkbaar ook voor de makers van de klok.

Volgens mensen, die het weten konden, is dat namelijk de oorzaak geweest, dat het uurwerk minder solide geconstrueerd kon worden. Hoe dan ook, de klok begon vrijwel vanaf het begin kuren te krijgen. Dan liep zij voor, dan weer achter. En welke klokkenmaker er ook aan te pas kwam, de een nog kundiger dan de ander, het hielp niets. Soms ging het een tijdje goed, maar te snel was het weer mis.

Er is een kapitaal besteed aan die klok, maar zij was niet goed te krijgen. Niet alleen de stationschef ergerde zich er dood aan, heel Baarn sprak er schande van. Al zal die chef ook wel de nodige klachten van de reizigers te horen hebben gekregen. Want het leek net, dat de trein of te vroeg vertrok, of te laat binnenkwam.

Eind november 1924 werd de klok ten langen leste maar wegge­haald. Men kende haar grillen te goed, dat wel of juist daarom?! Het werd knap vervelend steeds maar te moeten uitleggen, dat die tijd fout was.

Bronnen:
Uitgegeven in verband met de reorganisatie van de Nederlandse politie en het opgaan van de Gemeentepolitie Baarn in Regiopolitie Utrecht District Eemland-Noord.
Tekst:  S.N.  Zwiep 

Illustraties:  Historische  Kring  Baerne  Politiearchief, Baarnsche Courant en vele particulieren
Druk:  Bakker  Baarn