GOED DAT ER POLITIE IS
De verschijning in 1912 van twee particuliere
nachtveiligheidsdiensten in Baarn leverde de gemeentepolitie onverwachts de
nodige adhesie op. De toen nog tienduizend inwoners tellende gemeenschap
toonde grote weerstand tegen de nieuwkomer en verklaarde best door het eigen
plaatselijk politiekorps bediend te worden.
Direct toen er nog maar over gesproken werd,
dacht de gemiddelde Baarnaar al dat zo'n activiteit niets voor zijn gemeente
kon betekenen. De voorspelling was dan ook dat dit initiatief gedoemd was een
vroege dood te sterven.
Rechts en links was te horen, dat zo'n
nieuwigheid niets voor een rustige plaats als Baarn kon zijn. Een speciale
nachtveiligheidsdienst had men hier niet nodig, omdat er immers nooit wat
gebeurde.
Als bewijs voerde men aan, dat in de
voorgaande 25 jaren slechts eenmaal in Baarn een inbraak van enige betekenis
voorgekomen was. De vestiging van zo'n particuliere nachtveiligheidsdienst zou
daarom alleen maar slechte reclame voor ons dorp maken, aldus een
verontwaardigd standpunt.
Gevreesd werd dat de niet-Baarnaars zich
onwillekeurig af zouden vragen, of het soms in Baarn niet pluis zou zijn. Met
andere woorden, het kon belangstellenden afschrikken zich hier te vestigen. Daarbij
kwamen ernstige klachten tegen de wijze, waarop die particuliere
veiligheidsagenten aan het werk waren. Het aantal klachten over onbescheiden,
ja zelfs opdringerige manieren van optreden van die nachtwakers stapelden zich
op.
Zo klaagde een Baarnse inwoonster, die 's nachts
een visite bij een dokter wilde afleggen, over haar allesbehalve prettig
verlopen ontmoeting met zo'n functionaris. Zij was niet de enige, ook andere
'hoogst achtbare' Baarnse ingezetenen beklaagden zich dat zij plotseling 's
avonds het volle licht van een lantaarn op zich gericht kregen. Sommigen
voelden zich tot vervelens toe bespied met zo'n licht. Steeds vaker hoorde men
de beschuldiging, dat die nachtveiligheidsdienst zo maar controle over anderen
uitoefende, zonder daarvoor enige opdracht gekregen te
hebben.
'Dat doet, mede in verband met andere dingen
die wij vernamen, het vermoeden rijzen dat de ondernemers van die
nachtveiligheidsdienst op al te doortastende wijze de noodzakelijkheid van hun
instelling trachten te bewijzen. Omdat doodeenvoudig die noodzakelijkheid niet
bestaat', schreef destijds de plaatselijke pers.
In een zo uitgestrekt dorp als Baarn betekent
de aanwezigheid van een paar nachtwakers geen grotere zekerheid, dan hoe men
zich voor die tijd voelde, luidde het verwijt. Zelfs het tegendeel werd
beweerd, bij een wijze van optreden als verweten werd, zou het voor de Baarnse
gemeenschap eerder onveiliger worden, beweerden sommigen.
Het kreeg allemaal zelfs een wat officieel
tintje, toen burgemeester d' Aulnis een heuse waarschuwing uitgaf. Wie meende
zich bij een van deze particuliere nachtveiligheidsdiensten te moeten
aansluiten, kreeg het advies eerst bij hem inlichtingen te vragen. Kennelijk
was deze raadgeving voornamelijk gericht tegen één van die nieuw opgerichte
firma's, die niet eens in Baarn gevestigd was.
* * *
En zo belandde Baarn in die Eerste
Wereldoorlogtijd. De krappe gasvoorziening in Baarn tijdens de winter 1917 / 18
was er de oorzaak van, dat ook in ons dorp de etalages niet verlicht mochten
worden. De Baarnse winkeliers maakten van de nood een deugd en sloten hun zaken
in vele gevallen 'reeds' om acht uur 's avonds. Met uitzondering dan van de
zaterdagavonden.
Na de oorlog kon men het er hier niet
onderling over eens worden, dat zo'n regeling eigenlijk voortgezet moest
worden. Daarom wendde men zich tot ons gemeentebestuur om er maar een wettelijk
voorschrift over uit te vaardigen, maar de gemeenteraad voelde er niets voor.
Alleen de kappers gingen een stapje verder.
Zij vroegen om een gemeentelijke verordening, dat het de barbierszaken in
Baarn verboden zou worden ook op zondag voor het publiek klaar te staan. Wat
lukte ... en dan te bedenken dat die figaro's op zaterdagavond al tot elf uur
open waren!
Baarn telde in die jaren een
paardetram-verbinding met Soest. Begin juni 1918 gebeurde daarmee bij de
Oranjeboom een dodelijk ongeval. Een inwoner van Soest viel van het
achterbalkon van de eerste wagen. De aanhangwagen reed over zijn hoofd en het
slachtoffer bleek op slag dood. Of de aanwezigheid van wissels bij die kruising
om van tramrails te kunnen veranderen daar iets mee te maken kon hebben, was
lange tijd het gesprek in Baarn.
* * *
Ongeveer gelijkertijd gebeurde er trouwens bij
de Oosterhei iets, waarover minstens evenveel nagepraat werd. Het was omstreeks
half acht op een zondagavond, toen er op de Pekinglaan - zoals toen de huidige
Torenlaan nog heette - een wild-westsituatie ontstond.
Een tilbury kwam in behoorlijke draf de
spoorwegovergang richting Baarns kern overgereden. Op de bok zat een Baarnaar
(we noemen geen namen, maar 't was v.d. Kamp, zou Wim Kan gezegd hebben) met
een mooi meisje naast zich.
Onverwacht kwam uit het wachthuisje bij de
spoorlijn de politieagent Struik te voorschijn. Geen macho-figuur, maar wel
kordaat genoeg om de berijder te sommeren te stoppen. Kennelijk had de neus van
de ijverige agent wat geroken. Onraad, jawel, maar dan in de vorm van vlees. Dat liet
hij v.d. Kamp duidelijk merken, want hij riep iets van illegaal varkensvlees
naar de bestuurder.
Die daarin echter een aanmoediging zag nog
sneller door te rijden. 't Is natuurlijk mogelijk dat de man op de bok dacht
dat een struikrover hem staande wilde houden, vooral toen plotseling een heus
revolverschot klonk.
Grote schrik niet alleen bij de berijder, maar
ook bij het paard, dat het op een lopen zette. Zeg maar puur op hol. Wat er
niet beter op werd, toen er nog een tweede schot gelost werd, ja zelfs een
derde.
Ver voorbij de spoorwegovergang kreeg v.d.
Kamp weer vat op zijn viervoeter, liet het dier de Balistraat inslaan, waar het
paard nog trillend van emotie tot stilstand kwam. En toen gebeurde er iets, dat
niet alleen de Oosterhei, maar heel Baarn nog nooit meegemaakt had, zelfs niet
op een Sinterklaasavond.
Door de schoten waren van alle kanten
belangstellenden naar buiten gekomen en hun verrassing was compleet, toen zij
niet alleen de tilbury zagen, maar ook nog hammen in hun richting gegooid
werden. Geen houten, maar heuse gerookte exemplaren, waarvan zij in die
oorlogstijd alleen maar gedroomd hadden.
De werkelijkheid was, dat zij het vlees keurig
opvingen en zich zonder afte vragen waar dit wel van afkomstig kon zijn, snel
uit de voeten maakten. Zo maar in een schaarse distributietijd een ham in de
schoot gegooid krijgen ... geen wonder dat alles in een mum van tijd verdwenen
was.
Toen het wagentje leeg was, wilde v.d. Kamp
zijn reis langzaam voortzetten. Prompt werd hij echter achterhaald door een
opgewonden Struik, die wel eens weten wilde wat er in dat karretje verborgen
was. Toen hij op zijn vraag 'niets' als antwoord kreeg, nam hij daar dan ook
geen genoegen mee.
Hij keek in de wagen ... maar zag inderdaad
niets. 'Toch ruik ik vlees. Varkensvlees', brulde hij de berijder toe. 'Dat kan
wel', was het antwoord van v.d. Kamp. 'Misschien ruik je wel mensenvlees, maar
dat is toch niet verboden. Je hebt er niets mee te maken'.
Wat door andere toegeschoten omstanders
volledig beaamd werd. Zodat de agent niet beter wist te doen, dan de tilbury
gewoon zijn reis te laten vervolgen.
Maar dat schieten! Dat werd de volijverige
agent door iedereen goed kwalijk genomen. Er had eens een kogel een verkeerde
richting moeten nemen. Of het op hol geslagen paard had eens iemand moeten
verwonden. Pure wild-west en dat. .. op de Oosterhei.
In december 1918 werd ook in Baarn opgeroepen
een burgerwacht te vormen. Tal van gemeenten waren daartoe reeds voorgegaan.
Na het beëindigen van die wereldoorlog braken in vele landen van Europa
revoluties uit en verschillende vorstenhuizen moesten het veld ruimen.
Ook in Holland gistte het, denk maar aan een
man als Troelstra. Toch zou het in Baarn niet tot een burgerwacht komen. Zo'n
actie was' hier niet nodig, het wettig gezag behoefde die steun niet. Evenmin
als het nodig was te helpen de orde in onze gemeente te handhaven. Het Baarns
gemeentebestuur had geen behoefte aan zo'n bijstand.
••••
GEWOON VERGETEN
'Wat ben je vroeg man', verwelkomde agent v.d.
Goot op die 25ste maart 1924 zijn onverwacht bezoek in het (toen nog nieuwe,
maar inmiddels gesloopte) politiebureau. Hij haalde een horloge aan de ketting
uit de zak en was toen helemaal verbaasd. 'Hier, 't is pas kwart over vijf en
jouw logeerkamer doen we eerst om negen uur vanavond open'.
Het is nu niet bepaald gisteren gebeurd en
daarom kan het geen kwaad even wat precieser te vertellen, waar het hier om
ging. Baarn had om arrestanten onderdak te verlenen de beschikking over een
cachot onder de toren van de Pauluskerk (die toen overigens nog niet zo genoemd
werd). Plus over twee cellen aan het Stationsplein, toen daar een politiepost
werd gerealiseerd.
Een situatie welke op z'n zachtst gezegd niet
ideaal mocht worden genoemd, ook al omdat het aan die achterzijde van de
politiepost nogal stonk. In 1914 werd al in de Baarnse gemeenteraad gesproken
over een 'onhoudbare toestand', waarbij aangedrongen werd op een betere ruimte
voor arrestanten.
Dat had succes, want aan het einde van dat
jaar werd al achter het gemeentehuis voor zo'n kleine 2500 gulden een nieuw
arrestantenverblijf gebouwd. Toen enkele jaren later aan de Stationsweg een
nieuw politiebureau neergezet werd, stond dat arrestantenhuisje dus tussen
beide gebouwen.
Veel geriefelijker dan die bekritiseerde
toestand en daarom kreeg het nieuwe gebouwtje er nog een functie bij. Ook
dakloze zwervers konden bij de Baarnse politie aankloppen en op verzoek
tijdelijk onderdak in dat huisje krijgen. Met die bedoeling was op die lentedag
ook de 56-jarige zwerver Pieter Rigter bij het politiebureau binnen gelopen.
Aan de Stationsweg werd achter in de tuin van het gemeentehuis in 1921/22 een nieuw politiebureau gebouwd.
Moet je het eens zien regenen',
verontschuldigde hij zich bij de wachtpost en inderdaad, het kostte hem maar
weinig moeite zijn gastheer te overtuigen. Zijn doornatte kleding sprak voor
zichzelf. In zo'n weer stuur je niemand terug de straat op.
Volgens de dienstvoorschriften werd Rigter
eerst nog wel gefouilleerd, maar v.d. Goot deed dat werkje heel wat plichtmatiger
en minder serieus dan bij een gewone arrestant gebeurd zou zijn.
Vervolgens kreeg de nieuwkomer alle tijd voor
een sanitaire stop en om zich wat te drogen en op te knappen. Maar het was
eerlijk gezegd abnormaal, toen hij na wat gedronken te hebben v.d. Goot
verzocht hem maar naar zijn logies te brengen.
Boterhammen bleek hij ook al bij zich te
hebben, zodat geen voorzieningen voor de avond of de volgende morgen getroffen
behoefden te worden. Zelfs waren ze zo vroeg bij het gebouwtje, dat v.d. Goot
ook geen licht behoefde aan te steken. Wat later van grote invloed op het
verdere verloop zou hebben.
Terug in zijn wachtruimte in het politiebureau
deed v.d. Goot ook nog, wat in zijn dienstvoorschrift stond voorgeschreven. Hij
schreef de naam van Rigter in het register, dat inspecteur du Cellié Müller
speciaal voor deze 'vrijwillige' gasten ingesteld had.
Op de lei, die voor zijn aflossing bijgehouden
werd, schreef v.d. Goot niets. Och, het was zo'n beetje de gewoonte geworden
boodschappen aan de volgende wacht schriftelijk door te geven. Nog eerder had
men daar losse papiertjes voor gebruikt, maar met zo'n lei kon niets wegraken.
Verplicht in de dienstorder was deze door de agenten zelf ingestelde melding
evenwel niet.
Evenmin stond er in de voorschriften vermeld,
dat de politieman, die de dienst overnam, dat gastenregister moest raadplegen.
Wat dan ook prompt niet gebeurde, toen agent W. Huisman het werk van v.d. Goot
overnam. Bovendien zag niemand van de nieuwe ploeg licht in het huisje branden.
Hoofdagent P. Straatman, die boven het bureau
woonde en de volgende morgen wat later op zijn werk kwam, omdat hij zich
eerlijk gezegd wat verslapen had, keek ook niet in het register. Iedereen deed
gewoon zijn werk, onwetend van de schromelijke nalatigheid die Pieter Rigter noodlottig
zou worden.
Eerst op donderdag 10 april- dus na 16 dagen!
-toen agent Terpstra met drie nieuwe daklozen voor het eerst weer bij het
huisje verscheen, ontdekte men het verschrikkelijke gebeuren. In het huisje lag
het in verre staat van ontbinding verkerende lijk van Rigter. Het lag onder een
deken.
Onmiddellijk werd alarm geslagen, eerst bij
hoofdagent Straatman boven het bureau. Die schakelde de inspecteur in en ook
gemeentearts Heijbroek spoedde zich naar de Stationsweg. Samengingen zij
burgemeester van Reenen op de hoogte brengen.
Het vaststellen van het overlijden gaf de
dokter uiteraard weinig of geen moeilijkheden. Wat het precieze tijdstip en de
doodsoorzaak waren, daarop moest hij vooreerst het antwoord schuldig blijven.
* * *
Eén ding was iedereen duidelijk, daarvoor was een
gerechtelijk onderzoek noodzakelijk, dus werd de Officier van Justitie op de
hoogte gebracht. De man spoedde zich naar Baarn en in overleg met hem werd het
lijk in een verzegelde kist naar Utrecht overgebracht.
Hangende het onderzoek werd wachtcommandant
Huisman door de burgemeester geschorst. Later bleek Mr van Reenen ook
disciplinaire straffen uitgedeeld te hebben aan hoofdagent Straatman en agent
v.d. Goot.
In de tegenwoordige tijd zou dat onmogelijk
zijn, maar in 1924 duurde het tot dinsdag 15 april voor het eerste persbulletin
over dit gebeurde uitgegeven werd. Veel te laat natuurlijk en er ontstonden in
die vijf dagen de wildste geruchten, wat weer tot publikaties in landelijke
dagbladen leidde.
De Baarnsche Courant kwam pas op donderdag 17
april 1924 met het eerste bericht over deze gruwelijke zaak. Zeker in de
beginperiode moesten de verslaggevers alleen afgaan op geruchten, wat soms tot
huiveringwekkende mededelingen aanleiding gaf. Zo schreef een sensatieblad -
ja, ze waren er al in die tijd - over een vondst van een lijk met afgekloven
handen. Wat pertinent verzonnen bleek.
Over een rijk villadorp als Baarn schrijven
was natuurlijk voor iedere krantenredactie een extra uitdaging. Dat heeft zich
in latere jaren (na de oorlog) nog wel herhaald. In Baarn zelf concentreerde
men zich vooral op een extra raadsvergadering, welke op donderdag 17 april van
dat jaar uitgeschreven werd. Waarvoor bijzonder grote belangstelling bestond,
niet in de laatste plaats van de zijde van de politieagenten zelf.
Tijdens die gemeenteraadsvergadering waren er
natuurlijk verwijten over en weer, plus waar nodig verweer. De burgemeester
bijvoorbeeld verklaarde nadrukkelijk niets geheim te hebben willen houden.
'Waar mij door de pers inlichtingen gevraagd werden, heb ik die zo volledig
mogelijk verstrekt'.
De kritiek richtte zich op alles, behalve op
de agenten zelf. Veel positiefs over het personeel, geen goed woord evenwel
voor het systeem. De ambtelijke instructies werden ten ene male onvoldoende
genoemd.
Er stond in die regelgeving alleen iets
vermeld over het tijdig ontslaan van opgesloten mensen. Niets over controle
over dat insluiten, of hoe de nachtverblijvers konden vertrekken. Geen
verplichtingen met betrekking tot de overgave van de wacht. Niets van dat
alles. Pas na dit spijtig ongeval werd het reglement uitvoerig aangevuld.
Maar toen de put dus gedempt werd, was het
kalf al verdronken. Tot dan geen instructies van hoog tot laag en bijvoorbeeld
ook geen richtlijnen, dat met name door een inspecteur of hoofdagent wel eens
een nachtdienst zou moeten worden gelopen.
Wat toch het minste zou zijn, een voorschrift
dat de eerstvolgende wachtcommandant het nachtregister zou moeten raadplegen
bestond niet eens. Later bij het gerechtelijk onderzoek verklaarde een van de
agenten eerlijk, dat hij dit register alleen inkeek om te zien, hoe iemands
naam gespeld diende te worden.
Er blijft overigens wel een brandende vraag
onbeantwoord. Na de gruwelijke ontdekking werden op grote schaal proeven
genomen, of mogelijke geluiden uit het huisje in de directe omgeving gehoord
hadden moeten worden. En inderdaad, zowel in de Laanstraat als bij de zijingang
van het politiebureau had dit moeten gebeuren.
Ook bij de rijwielstalling voor het personeel
van het gemeentehuis zouden die geluiden hoorbaar moeten zijn geweest en zelfs
de echtgenote van de hoofdagent, die boven het politiebureau woonde, had
zoiets kunnen 'horen.
Niets van dat alles. Zowel de conciërge van
het gemeentehuis als mevr. Straatman waren in de eerste week van april regelmatig
dicht in de buurt van dat bewuste huisje geweest. Maar niets gehoord. Alleen op
de ochtend van 6 op 7 april meende de conciërge iets gehoord te hebben, maar
dacht toen dat daar een vogel schuldig aan was.
Bij de rechtszitting kwam de Officier van
Justitie dan ook tot de uitspraak, te vermoeden dat Richter wellicht niet
helemaal normaal geweest zou zijn. Schreeuwen of enig ander lawaai had zonder
meer de aandacht moeten hebben getrokken.
Toegegeven, v.d. Goot had niets op de lei
geschreven en ook geen licht in het gebouwtje ontstoken. Als verdachte werd
evenwel agent W. Huisman - die er al 17 dienstjaren op had zitten - gedagvaard.
Ondanks dat hij er zich op beriep, dat er geen enkel voorschrift was, dat de
wachtcommandant bij het overnemen van de dienst ook het nachtregister moest
raadplegen.
Een cruciaal punt, waardoor het publiek
eigenlijk nooit wraakgevoelens tegen de agenten zelf had. Er zat een duidelijk
hiaat in de regels: hoe moest een volgende wacht iets van een ingeslotene in
dat apart gelegen huisje afweten? Niemand was verplicht daarover iets op die
bewuste lei te schrijven, dat was een extraatje dat de agenten zelf ingesteld
hadden.
* * *
Op 12 april, dus twee dagen na de
verschrikkelijke vondst, hebben twee professoren (Dr R. de Josselin de Jong en
Dr J .M. Baart de la Faille) in het Pathologisch Instituut te Utrecht sectie
verricht op het lijk. Het rapport van deze deskundigen kwam natuurlijk aan de
orde bij de rechtszitting in de Utrechtse Arrondissementsrechtbank. Die vond op dinsdagmiddag 27 mei 1924 onder
zeer grote belangstelling plaats. Uit dat medisch rapport bleek ondermeer, dat
er geen ziekelijke afwijking gevonden was, welke een natuurlijke dood zou
kunnen verklaren.
Geen spoor verder van een gewelddadige dood,
zij het dan dat na het brood op die eerste dag in de daaropvolgende 16 dagen
geen eten meer genuttigd was. Maag en ingewanden waren leeg, zodat met een aan
zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gezegd kon worden, dat het slachtoffer
gestorven was aan uitputting en volkomen gemis aan spijs en drank.
Het tijdstip waarop de dood ingetreden moet
zijn, was door dit onderzoek niet nauwkeurig vast te stellen. De deskundigen
waagden zich niet verder dan de conclusie, dat dit enkele dagen tot hoogstens
één week vóór die 1 Ode april - de datum waarop het lijk gevonden werd - het
geval moet zijn geweest.
Kortom, over dat rapport was men het tijdens
die rechtszitting snel eens. Moeilijker lag dat met de schuldvraag, waarbij de
Officier van Justitie uitging van nalatigheid. Maar de verdediger pleitte voor
vrijspraak, omdat in Baarn onvoldoende ambtelijke instructies aanwezig zouden
zijn geweest.
Niets stond voorgeschreven, noch betreffende
de overdracht aan de volgende wacht, noch of er licht in de cellen moest worden
aangestoken, of wat ook. Geen verplichting het
register in te zien, om te lezen of er een
nachtverblijver kon zijn. Geen boodschap over voedsel brengen. Terwijl iedereen
die bij het bureau arriveerde op geen enkel idee gebracht kon worden, omdat er
immers geen licht in de cellen brandde.
Algemeen positief waren de getuigen dan ook in
hun lof bij het rechtsgeding voor collega Huisman die, zo verklaarden zij, goed
bij hen stond aangeschreven. Stuk voor stuk erkenden zij dat het voor 't zelfde
geld ook hen had kunnen gebeuren. Er stond immers niets op de lei (op de
zitting omschreven als een 'gewoonte' van de agenten zelf, geen voorschrift),
niemand had licht zien branden of dat omstreden nachtregister ingekeken.
* * *
In Baarn nam men onmiddellijk maatregelen. Het
aparte cellengebouwtje werd voorgoed gesloten en al gauw gesloopt. Het
reglement werd uitvoerig aangevuld en noem maar op. Nachtverblijvers dienden
voortaan op het bureau zelf te blijven en in iedere cel moest een bel aanwezig
zijn. Er werd zelfs een plan gemaakt een flink nachtverblijf in een van de
lokalen van het bureau in te richten.
Werd er dan onvoldoende schoongemaakt, vroegen
sommigen zich af? Het aparte cellengebouw was het laatst van 14 op 15 maart aan
de beurt geweest en hoofdagent Straatman verklaarde het gebouw nog op 20 maart
geïnspecteerd te hebben.
Het Baarnse voorval haalde met gemak de Tweede
Kamer in Den Haag, waar de heer van Hall de minister van Binnenlandse Zaken (die
trouwens ook nog Landbouw in zijn portefeuille had) vragen stelde. Met name of
de burgemeesters elders voor soortgelijke gevallen wel voldoende geïnstrueerd
waren.
Preventief diende overal een onderzoek naar
dergelijke arrestantenverblijven ingesteld te worden. Opdat er zekerheid kon
zijn, dat zij aan de meest strenge eisen van veiligheid zouden voldoen.
Bij het rechtsgeding in Utrecht eiste de
Officier van Justitie gezien de ernst van de zaak geen voorwaardelijke straf,
maar één maand hechtenis. Er volgde evenwel vrijspraak, wat voor hem aanleiding
was Hoger Beroep aan te tekenen. Daardoor kwam de zaak opnieuw voor, nu bij het
Gerechtshof in Amsterdam.
Daar werd op 30 september arrest gewezen en
overeenkomstig de vraag van procureur-generaal Mr Bijleveld klonk weer op 15
oktober vrijspraak voor agent Huisman uit Baarn. Weinig opwinding daarover in
onze gemeente, waar immers niets anders verwacht werd. Niet de persoon, maar
het systeem kreeg alle kritiek.
Toen alles achter de rug was, heeft agent W.
Huisman, die inmiddels weer in de roulerende dienstregeling werd opgenomen,
maar tijdens het Hoger Beroep in Amsterdam opnieuw geschorst was, zich tot de
Baarnse gemeenteraad gewend.
Het was een verzoek hem de kosten van de
rechtsbijstand (fl. 600,-) te vergoeden. Hij beriep zich op zijn vrijspraak en
het feit dat in het vonnis vastgesteld werd, dat de schuld in sterker mate te
wijten was aan een of meer anderen dan aan hem.
Huisman was echter door de schorsing en de
vervolging het zwaarst getroffen en meende daarom aanspraak op deze vergoeding
te mogen maken. En inderdaad besloot de Baarnse gemeenteraad- hoewel B&W, zij
het niet unaniem, met een andersluidend advies gekomen waren - hem de kosten te
vergoeden. De tegenstanders vreesden een precedent geschapen te hebben.
Geruime tijd werden jaarlijks nog bloemen
(vooral vergeetme-nietjes) gebracht naar de plaats, waar de zwerver vergeten
was. Wat was de bedoeling van dat publiek? Piëteit? Eerbetoon? Een stille
aanklacht? Of gewoon pesterij, want tot vandaag de dag wordt er weinig vlijend
over zoveel nalatigheid gesproken.
EEN GEHUCHT
Als er 250 mensen wonen is het veel, maar Lage
Vuursche is een belangrijk onderdeel voor Baarn. In negen honderd zoveel wordt
de Furs al genoemd, tot 1811 is het een zelfstandige gemeente gebleven. Bij
keizerlijk decreet in de Franse tijd bij Baarn gevoegd, na de bevrijding in
1813 weer zelfstandig geworden, zij het dat de burgemeester van Baarn van die
tijd af ook de eerste man in de Vuursche was.
Grondeigenaren uit beide gemeenten vergaderden
in 1845 nog eens gezamenlijk, maar men voelde toen niets voor een aansluiting.
Zeven jaar later kwam die samenvoeging opnieuw aan de orde, er werd door
delegaties uit beide gemeenten over gepraat. Uit de Vuursche wilde men wel,
maar
de Baarnaars (Beukeboom, v. Dapperen, v.
Klaarwater, Schothorst, Terhorst, Timmer en Verhagen) vreesden grote nadelen en
verzetten zich er tegen.
Op 27 juni 1857 werd tenslotte de knoop
doorgehakt en kwam Lage Vuursche - tot dan met een eigen 'Geregt' en als
gemeentewapen Johannes de Doper met lam - bij Baarn. Onze commissieleden hadden
het niet verkeerd bekeken en toch ... mopperen juist de Vuurschenaren nog altijd,
dat men zich in Baarn niet veel aan wat toen dus een 'buurtschap' werd gelegen
laat liggen.
In 1940 kreeg Baarn er maar al te veel mee te
maken, toen het gemeentelijk overheidsapparaat (inclusief de politie) naar Lage
Vuursche uitweek. Tussen beide delen kon men in die tijd zelfs niet anders
passeren - rijkspolitie en militairen bewaakten controleposten - dan met een
door de burgemeester persoonlijk ondertekende brief.
In de vroege ochtend van donderdag 16 mei
arriveerden de eerste Duitsers. Nog in 1940 verscheen er ook al het eerste
munitielager in de bossen, dat de toepasselijke naam van 'Wald' kreeg.
De bosachtige omgeving was buitengewoon
geschikt voor schuilmogelijkheden in de oorlog. In Bilthoven werden uit de
villa 'Sursum Corda' 26 joden bevrijd en op de Vuursche ondergebracht. Daar
werd een onderduikkas ingericht, inclusief een systeem om alle onderduikers in
de kortst mogelijke tijd te waarschuwen.
Lage Vuursche toen er nog geen auto's waren. |
Bekend gebleven is de razzia op 29 december
1942 in het aan de Kloosterlaan gevestigde Elisabeth-gesticht. Nu een
verpleeghuis van de Zusters van Onze Lieve Vrouw. Toen uitgekamd op zoek naar
onderduikers en omdat die niet gevonden werden, nam men maar levensmiddelen en
de inhoud van de linnenkast mee. Dein Lage Vuursche wonende hoofdagent Oskam,
alsmede de rector, moeder-overste en conciërge van het huis verdwenen die dag
eveneens als een soort strafmaatregel voor drie tot zes maanden achter de tralies.
In 1943 moest in een bos van Staatsbosbeheer
onderdak verleend worden aan een verzetsgroep. Daar kwam een houten keet van
ongeveer 10 m2 voor te staan, waarin dat jaar ook nog twee geallieerde piloten
opgenomen werden. Zij konden in november 1943 naar Engeland uitwijken, recentelijk
zijn er nog levenstekens en contacten geweest.
Op 28 december 1943 werd deze keet in de Lage
Vuursche door de Feldgendarmerie en Nederlandse S.S. ontdekt. De in Lage
Vuursche woonachtige hoofdagent Oskam -die inderdaad bemoeienissen met deze
schuilplaats had - werd gearresteerd. Maar in de keet werd geen mens gevonden,
iedereen kon daar op tijd worden gewaarschuwd.
Een ander opmerkelijk wapenfeit was in de
Vuursche, dat men later wist te voorkomen, dat de Duitsers er een munitiedepot
opbliezen.
Oskam was al na 17 dagen weer vrijgekomen. Hij
had aan de Weteringschans in Amsterdam vastgezeten. Omdat er diverse klachten
uit de bevolking tegen hem ingebracht waren, werd na de oorlog door de
Politieke Recherche Dienst een onderzoek ingesteld. Waarbij de meeste klachten
ongegrond bleken.
Terug in politiedienst had deze hoofdagent op
maandag 15 augustus 1949 's morgens nog een vreemde ervaring. Al wandelend met
zijn zoon in het bos stuitte hij ter hoogte van de kapel daar op een wonderlijk
groepje. Het bleken achteraf leerlingen van een Haarlemse HBS te zijn, die bij
een boerderij logeerden en gezamenlijk een toneelspel ter gelegenheid van het
40-jarig bestaan van hun school instudeerden.
Bij die boerderij van v. Meerveld, waar zij
ook tenten hadden opgesteld, werd de volgende dag een kampvuur aangestoken. Een
van de bewoners waarschuwde uit angst voor brand de politie. Het leek wel of de
'sterke arm' nog het belangrijkste vond, dat het vuur was aangelegd zonder
vergunning. Want de benodigde twee kwartjes daarvoor werden later keurig geïnd.
* * *
Oskam woonde, voor zijn verhuizing naar Lage
Vuursche, boven het politiebureau aan de Stationsweg. Hij volgde in onze
buurtschap de vertrekkende rijksveldwachter Bos op. Na het vertrek van agent
Stap naar Bussum kwam agent J. v. Barneveld in Lage Vuursche wonen en werd zijn
huis een soort politiepost. Een kamer werd als bureau ingericht. Daar vonden
ook de verhoren van verdachten plaats, werden confrontaties en administratieve
werkzaamheden verricht.
Ook het gebouw van de Chr. School in Lage Vuursche, waarheen in de meidagen van 1940 bestuur en politie van Baarn evacueerde, viel onder de slopershamer. |
Duidelijk dat de buurt als vanzelfsprekend
aannam, dat v. Barneveld eigenlijk doorlopend 'in dienst' was. Wat niet gold
voor hoofdagent Mommers, die dagelijks op de fiets assistentie in zijn
bewakingsgebied kwam verlenen.
Het niet doorlopend bereikbaar zijn van zo'n
politiepost riep steeds grotere weerstand op. Nu gebeuren er in Lage Vuursche
niet zoveel grote aanrijdingen, aanrandingen, branden of schennis van
eerbaarheid. Toch irriteerde het horen van een antwoordapparaat bij
telefoneren. Zeker gezien de groei van het toeristisch verkeer en de toename
van recreatiemogelijkheden in Lage Vuursche.
Van 3 januari 1972 af heeft gedurende acht
maanden een politie-ambtenaar uit Baarn op maandag, dinsdag en donderdag 's
middags van 14-15 uur nog zitting gehouden in de serre van deze woning in de
Eikenlaan. Onbekenden klaagden het adres moeilijk te kunnen vinden.
Maar toen na 4 september van dat jaar die
zitting verlegd werd naar achtereenvolgens een kamer in een groot hotel daar,
de brandweerkazerne en tenslotte een ruimte in dorpshuis De Furs, was van enige
vergroting van de belangstelling nauwelijks sprake.
Naast dat spreekuur werden ook ambtelijke
stukken, welke ter kennis van de plaatselijke gemeenschap moesten worden
gebracht, in een publicatiekastje opgehangen. Maar zoals gezegd, het haalde
allemaal niet veel uit.
Ronduit vervelend was het, wanneer arrestanten
bij die politieman thuis 'in bewaring' moesten worden gesteld. Een apart
celgebouwtje bleek in 1951 in staat van verwaarlozing te verkeren (vervuild en
niet meer schoongemaakt, de vloer bedekt met afval, stenen en zand). De schel
in de cel bleek stuk te zijn. Ook al volgde veelal een zo spoedig mogelijke
overbrenging naar Baarn. Dat zoiets een ingreep in het gezinsleven (waar
kleinere kinderen aanwezig waren) betekende, behoeft geen betoog.
* * *
De promotie van Kasteel Drakensteijn tot
Koninklijk verblijf, heeft enige tijd aanleiding gegeven tot een 'hotlijn'
tussen dat 'paleisje' en het politiebureau in Baarn. Daar had de PTT overigens
geen bemoeienissen mee. Het was zo'n militaire veldtelefoon-verbinding, waarbij
eerst met een slinger moest worden gedraaid. Wat natuurlijk (bij gebruik of
niet) iedere week even gecontroleerd moest worden.
Over de telefoonaansluiting
van Lage Vuursche is wanneer we nog even terug in tijd gaan trouwens nog wel
het een en ander te vertellen. Bij de komst van die apparatuur kon Baarn zelf
snel aangesloten worden, maar met de Vuursche was dit niet het geval.
Wat de betaling betreft moest immers de
gemeente Baarn voor de kosten opdraaien en een voorstel daartoe werd verworpen.
Dat zou namelijk wel even fl. 207,- gaan kosten, wat men in die tijd - we
praten over het begin van deze eeuw - teveel van het goede vond. Ook werd
gevreesd, dat het publiek daar zo'n telefoon als een soort openbare post zou
gaan gebruiken.
Wanneer die aanleg nu nog te combineren zou
zijn met een tweede belangstellende ... ! Inderdaad leek die gevonden te
worden, want mevrouw Bosch van Drakensteijn in Lage Vuursche toonde interesse.
Alleen ... voelde zij meer voor een aansluiting op het telefoonnet van
Hilversum en dat betekende definitief, dat de politie toen geen telefoon in
Lage Vuursche kreeg.
Ach, zuinigheid is wel vaker een deugd in
Baarn geweest. Toen op 26 november 1926 bijvoorbeeld de gemeenteraad om een
bedrag van fl. 175,- gevraagd werd voor een eenvoudige radio-ontvanger op het
politiebureau, bracht men dat krediet terug tot fl. 35,-. Een kristal met
koptelefoon om de Hilversumse uitzendingen toch te kunnen ontvangen, werd
voldoende geacht.
Bronnen:
Uitgegeven in
verband met de reorganisatie van de Nederlandse politie en het opgaan van de Gemeentepolitie
Baarn in Regiopolitie Utrecht District Eemland-Noord.
Tekst: S.N. Zwiep
Illustraties: Historische Kring Baerne Politiearchief,
Baarnsche Courant en vele particulieren
Druk: Bakker Baarn
Geplaatst door L.J.A.Bakker
http://www.grijsvuur.nl
Vragen, opmerkingen of tips? Neem gerust contact op. Uiteraard kunt u groenegraf.nl ook volgen op Facebook en Twitter