dinsdag 29 november 2016

Herinneringen van Hans (19): DE RODE DRAAD VAN HET FIETSEN - onze wielerpassie door de jaren heen (deel 1)

door Hans Smeekes

De cirkel is rond.

Nu met de successen van met name landgenoten als Tom Dumoulin, Steven Kruijswijk en Bauke Mollema in de drie grote rondes - gelukkig doen 'we' weer eens volop mee - gaan mijn gedachten uit naar de ‘gouden’ tijd uit mijn jeugd. Zittend op het puntje van mijn stoel voor de tv beleef ik de avonturen van onze hedendaagse renners hartstochtelijk mee, wat me doet herinneren aan de vijftiger, zestiger jaren van de vorige eeuw, toen we gekluisterd aan de radio de triomfen meevierden van onze vrijbuiters als Woutje Wagtmans, Wim van Est en Gerrit Voorting.


Als sportfanaat was ik vooral gek op het wielrennen en alles dat er omheen hing. En vooral de Tour de France sprak tot mijn verbeelding. Mijn twee jaar jongere broer Henk ging daarin al gauw mee en heeft zelf ook gewielrend. 

Dit boekwerkje van Jan Cottaar was mijn tourbijbel
Uitgegeven door Lonneker  Vakkleding



Een magische mysterieuze sfeer was er altijd als we dan ‘s middags vaak op een warme dag toch maar even naar binnen gingen om de radio aan te zetten, in afwachting van het verslag van de tourrit van die dag van Jan Cottaar (later Theo Koomen). 





Jan Cottaar interviewt Gerrit Voorting (links)
na diens historische overwinning in Dieppe 1953
Er was niet veel voorstellingsvermogen voor nodig om me de bergen en de hectische sfeer op mijn netvlies te toveren. 
Vanwege het getoeter van auto’s en motoren op de achtergrond 'zaten' we er helemaal in. In die tijd werd er nog vaak live verslag gedaan vanaf de motor. Dus heel levendig was het. Voor de beleving hadden we dus toen geen tv nodig.



Het is nu dat ik dit schrijf in de nazomer nog lekker warm en
installeer ik me als elke middag deze weken voor de tv met een alcohol vrij biertje om naar de Ronde van Spanje te kijken, ik zit dan weer helemaal in dezelfde sfeer als toen. Toen radio, nu tv.

De cirkel is rond ... geen begin en geen eind ... altijd maar doorgaan ... het fietswiel ... het rad van avontuur ... onze  passie ... de rode draad.


Ochtend wielerfilosofie.
Met een bezweet en verhit hoofd stort ik mij voor het computerscherm om wat er zich het afgelopen uurtje allemaal in mijn kop speelde zo snel mogelijk via mijn vingers en het toetsenbord overgebracht te krijgen. 
Ik heb zo snel mogelijk de winterviooltjes (aan die verleiding kon ik onderweg niet weerstaan) uit mijn fietstassen geladen. 



Die moeten straks een plekje krijgen in de tuin, maar eerst moet ik voldoen aan een andere drang.
Omdat dit toch een artikel wordt over onze passie, het wielrennen, heb ik ook gelijk een associatie met de destijds door Gerrie Kneteman gelanceerde opmerking: ‘De dood of de gladiolen'. 
Voor mij geen dood en ook geen gladiolen, maar viooltjes, ook nog zelf gekocht. Ook leuk.

Tijdens zo’n trip heb ik de ervaring dat er de ene gedachte na de andere binnenkomt. De ene volzin na de andere. Prachtige zinnen, die ik me helaas nu al niet meer allemaal kan herinneren. Verhaallijnen, bruggetjes, ze volgden elkaar snel op. Net als de heuvels hier in in het Limburgse. Maar nu, vandaag, moet het er maar eens van komen: het verhaal over het fietsen, in casu het wielrennen, waar vooral mijn jongere broer Henk en ik ons zo mee bezig hielden in onze jeugdjaren.


Katholieke Illustratie begin jaren vijftig
En het is natuurlijk een prachtig bruggetje: van de fiets nu naar het wielrennen van toen. 
En door de verzuring in mijn benen heen, de pijn die bijna prettig aanvoelt, komen de gedachtes. Fietsen is net als het leven zelf. Het leven in een notendop. Een uitvergroting. Altijd maar doorgaan, niet afstappen. Door de pijn heengaan, het voelt als een overwinning. Zelf ben ik dus nooit een wielrenner geweest, mijn broer Henk wel en daarover verderop meer, maar fietsen, zoals nu op een hybride mountainbike, ik kan ervan genieten. Ik word voorbij gereden door mede ouderen (ja zelf ben ik toch ook al 69 lentes), maar die berijden meestal een elektrische fiets. Ja dat zou ik niet gauw doen, al besef ik dat het voor sommigen echt een uitkomst is. Ik wil de pijn voelen en met een klein verzetje bergop pedalerend voel ik me net Froome op zijn koffiemolentje, zoals de commentatoren van nu dat graag willen uitdrukken. 


Jan Nolten
Van Froome ben ik op z’n zachtst gezegd niet zo’n fan dus schakel ik in mijn verbeelding snel over naar Jan Nolten, de sierlijke renner uit de jaren vijftig met zijn lange benen. Maar ja dat klopt ook niet: ik heb maar korte beentjes. Dan snel over naar Ceesje Haast, onze held in de zestiger jaren of naar Quintana, de held van nu en ook idem klein.
Wat de pijn betreft: relatief gezien is het dezelfde pijn. En dan voelt het net als het leven zelf: dat je wel eens moet doorzetten, maar ook dat je een beetje geluk moet hebben. 
Op mijn t shirt staat: Poetica In Silentio.
Dat was een band uit Amersfoort die ik in België
eens heb zien optreden (rond het jaar 2000)

Dus ik ben blij met dat geluk, dat ik het nog kan. Gezien ook mijn leeftijd. En nog gezond ben. Beseffend dat sommige generatiegenoten dat niet meer kunnen, mensen die vroeger misschien geweldige sporters waren en naar wie ik vroeger zo opkeek. Soms heb ik het gevoel dat ik zelfs harder fiets dan in mijn jonge jaren. Dat kan heel goed, want in mijn jeugd was ik niet zo sterk. Hoewel ik wel in mijn middelbare schooltijd zes jaar lang op en neer naar Hilversum heb gefietst. Op de fraaie fiets die ik op mijn twaalfde verjaardag had gekregen. 

Het ging toen langzaam al wat beter op sportief gebied. En toen ik een jaar of twintig was ging ik elke zaterdag op een sportfiets (met racestuur) op en neer naar Utrecht (de middelbare school fiets was inmiddels ter ziele) voor een cursus in het kader van de accountantsopleiding. 


Onlangs moest ik na een bezoekje aan Baarn naar Zeist en kwam ik vanzelf weer op die route, die ik toen wekelijks aflegde en dacht ik aan de zweetdruppeltjes, die ik er achter heb gelaten.

Maar nu genoeg gefilosofeerd: al van mijn vroegste jaren herinner ik me dat ik belangstelling had voor sport. Niet om het zelf te praktiseren, maar het bekijken en bestuderen vanaf de zijkant. Want een sporter zelf was ik dus niet. Ik had een zwakke gezondheid (bronchitis en de nasleep van een dubbele longontsteking) en ik was klein. Op het schoolplein mocht ik alleen meedoen onder het mom van ‘spek en bonen’. Maar gepest werd ik er niet om. Het was gewoon zo: ik was gewoon zwak en het was meer uit respect voor mijn handicap dat ze me onder die voorwaarde lieten meedoen, om me dus niet te zwaar te belasten.  
En misschien is toen al het idee ontstaan om sportjournalist te worden. Omdat ik toen al  aan de zijlijn stond. Ik herinner me dat er gevoetbald werd op de helling bij het bosje van IJsendijke. De partij die van boven naar beneden ging was dan duidelijk in het voordeel. Zelf deed ik dus niet mee, ik keek alleen maar en analyseerde. 

Mijn vader nam me eens mee naar HVC in Amersfoort. Dat schattige intieme stadionnetje Birkhoven kan ik me nog wel voor de geest halen.


Impressie Birkhoven zoals het ongeveer in mijn herinnering zit
Ook dat we daar stonden in de kou 'hoog' boven de cornervlag, zodat we een mooi diagonaal zicht op het veld hadden. Ik ben toen we thuisgekomen waren eerst voor de kachel gaan staan en heb vervolgens zo snel mogelijk mijn eerste verslag gemaakt. Een verslag van een pagina groot, in keurig handschrift opgeschreven op de eerste pagina van een groot schrijfblok, dat ik net met de Sinterklaas had gekregen.
Mijn vader vond het geweldig. Ik had talent, dacht iedereen, dus jarenlang was het mijn optiek om sportjournalist te worden. 
Totdat het een beetje misging op de middelbare school, mijn opstellen die bijna altijd over sport gingen, werden door de leraren niet zo goed ontvangen. 



Dat was toen nog geen literair onderwerp. 
Hoewel de leraren kennelijk over het hoofd hadden gezien dat ene Stijn Streuvels al over het fietsen had geschreven en zelf ook een fanatiek fietser was.

Maar ja hij was een Vlaming en daar zit fietsen ingebakken in de cultuur van hoog tot laag. 




Ik herinner me, dat ik een opstel had gemaakt over Piet Moeskops.
Hij was een begenadigd sprinter, die in de jaren twintig van de vorige eeuw vijf keer wereldkampioen bij de profs is geweest. 



De bekende journalist Joris van den Bergh heeft daar een bijzonder interessant boek over geschreven met de titel ‘Te midden der kampioenen’. 



Ik heb toen een mooi exemplaar, een uitgave van net na de tweede wereldoorlog, kunnen kopen (eerste uitgave 1929!). Ik denk dat ik het boek kocht bij de ‘Boekenwurm’ aan de Groest, hoek Leeuwenstraat, in Hilversum. 



Daar kwam ik wel vaker om te neuzen. Ze verkochten er ook het beroemde Franse wielertijdschrift ‘Miroir du Cyclisme’. 

Dat was geen goedkoop tijdschrift, dus daar moest ik goed over nadenken om een exemplaar te kopen. 

Speciaal de edities ten tijde van de Tour de France waren interessant en die heb ik, mijn guldens een paar keer omdraaiend, aangeschaft. Helaas ben ik ze kwijtgeraakt. Nu zijn het inmiddels collectors items en worden ze voor vette prijzen aangeboden. Nou ja gevoel voor zaken heb ik nooit gehad.








Ik herinner me nog heel goed dat ik ook de editie kocht, met middenin de poster van Jo de Roo, die toen net de klassiekers Parijs-Tours en de Ronde van Lombardije had gewonnen, waarmee hij als jonge beloftevolle renner van een nieuwe generatie de trend had gezet voor nieuwe Nederlandse successen. 

De poster kreeg een plaats aan de muur boven mijn bed.

Maar terugkomend op het boek van Joris: wat vooral interessant aan het boek was, dat het ook over de tactiek ging, die er bij het wielrennen (en dan met name bij de sprint op de baan) kwam kijken en de mysterieuze krachten, die zich konden doen gelden, daarover schreef hij nog een apart boek. Het boek over Moeskops was een boek dat ik echt koesterde. Voor mij was het het eerste literaire boek over sport en dan met name over wielrennen. Maar op school was het geen item.
Sport was geen literair onderwerp in die tijd. Maar dat gold wel voor meer dingen. Strips waren ook nog ‘not done’. En ‘Ik Jan Cremer’. Maar dat zou wel gaan veranderen. Bob Dylan, aan wie ik in deze tijd ook veel moet denken vanwege de toekenning van de Nobelprijs (mijn leraren, als ze er niet meer zijn, zouden wellicht uit protest uit hun graf opstaan als ze dit zouden vernemen) zong in die tijd: ‘The times they are a changin’. En wij zongen het met hem mee. We hadden de toekomst en dingen zouden wel degelijk gaan veranderen. 
Maar vriend Gerard met wie ik vooral de laatste jaren van mijn schooltijd altijd opreed vanaf de Oranjeboom naar de Emmastraat en 's middags om een uur of drie weer terug, die was ook nog niet zo ver en kon eerder vol vuur vertellen over de boeken van Couperus (op zijn dringend aanraden ben ik Eline Vere gaan lezen (ik herinner me dat ik het eigenlijk een ontzettend saai boek vond) en enkele Vlaamse schrijvers, die toen aan de weg aan het timmeren waren (‘De man die zijn haar kort liet knippen’ van Johan Daisne, ineens herinner ik het me en die ging er wel weer wat beter in bij mij).
Dus bij Gerard hoefde ik niet aan te komen met mijn wielerhelden. 


Advertentie in de Katholiek Illustratie (jaren vijftig) voor Simplex fietsen
met als decor kasteel de Hooge Vuursche.
Desondanks zijn we eens gestopt bij kasteel de Hooge Vuursche, toen we in het voorbij rijden zagen dat men er met een fotosessie bezig was. 
Ik ontwaarde een wielerploeg en zag al gauw dat één van mijn helden Peter Post er ook bij was. Uiteraard heb ik toen zijn handtekening gevraagd en toverde ik één van mijn schriften uit mijn goedgevulde schooltas. Mijn vriend Gerard keek meewarig toe. Die handtekening heb ik later in mijn handtekeningboekje geplakt. In die tijd ging ik met mijn broer Henk nog wel eens naar een wielerwedstrijd en dan ging dat handige kleine boekje altijd mee.
Maar ik loop vooruit: zodra ik kon lezen spelde ik de sportpagina van de De Gooi en Ommeland al uit (in 1956 teruggedoopt tot de vooroorlogse en oorspronkelijke naam: 'De Gooi en Eemlander'). 
Ik kan me met name de kolom met de uitslagen nog goed voor de geest halen. Met name de lijstjes met de renners in de Tour de France uitslagen. Wout Wagtmans, Gerrit Voorting, Wim van Est, ik zie in mijn geest de namen nog staan in vetgedrukte letters ter onderscheiding van de niet Nederlandse renners.

Al op heel jonge leeftijd hield ik een schrift bij, waarin ik plaatjes van wielrenners plakte.
De eerste pagina’s met heuse kleurenfotootjes van wielrenners, midden jaren vijftig. 


Kartonnen plaatjes, die je bij één of ander kauwgum merk kreeg (ik denk bij de Maple Leaf). 


Van wie ik ze kreeg (want ja zelf deden we niet mee aan die snoeperij) dat weet ik niet meer, maar die plaatjes, die echt fraai waren, met op de achterkant de palmares van de renner in kwestie, die waren echt top.



Over het fenomeen van plaatjes sparen, die je kreeg bij met name bepaalde sigaretten- en kauwgummerken, heb ik al eens iets geschreven. Ze kwamen van alle kanten naar je toe. 














Maar ik was dus speciaal geïnteresseerd in wielrenners en soms kwamen er nog wel eens exemplaren uitgegeven in voorgaande jaren naar me toe. 
Zoals bijvoorbeeld de zwart wit fotootjes die bij de Rizla vloeitjes zaten (begin jaren vijftig) of andere ingekleurde foto’s met renners uit lang vervlogen tijden. 
Ploegleider Kees Pellenaars
(uitgave Leeuwenzegel Margarine)
Uitgave van 'De Goede Winkelier'












Nu collectors items. 


Onlangs heb ik er een aantal opnieuw verkregen.

Overigens kom ik er nu pas achter welke discussie en onderlinge strijd en afgunst er speelde in die tijd. Met name rond de figuur van Kees Pellenaars (jarenlang ploegleider in de Tour). Van die onenigheden had ik destijds geen enkele weet.

Omdat slechts mondjesmaat aan mijn honger naar wielerplaatjes kon worden voldaan, begon ik foto's van wielrenners uit onze krant te knippen. Al gauw volgden de voetballers. Maar die gingen in een ander schrift, speciaal voor de voetballers. En ook de foto’s van schaatsers knipte ik uit, die belandden in het schaatsers schrift. 




Drie schriften had ik dus, met betrekking tot de drie sporten, die me toen het meest interesseerden. 
Maar het waren niet alleen foto's. Befaamd waren de karikaturen van Dik Bruynesteyn (nu gewilde objecten). 
Daar had je voetballers van en wielrenners. 


Die van de voetballers vormden in z'n geheel een kwartetspel.

De wielrenners waren onderdeel van een kaartspel. Waar je al dat fraais bij kreeg weet ik niet meer, wel weet ik dat ik er een paar van had.

Ook was er een kaartspel met foto's in zwart wit van renners erop. Ja het kon niet op in die tijd.
En is er wellicht de oorzaak van dat ik nog steeds een zwak voor verzamelen heb.
De schriftjes heb ik al lang niet meer. Onlangs heb ik een inhaalslag gemaakt door me via marktplaats wat fotoplaatjes aan te schaffen (waar dat fenomeen al niet goed voor is). Ik heb er nu meer dan ik toen ooit heb gehad. 

Maar omdat ook onze krant niet volledig in onze behoefte kon voorzien, zijn mijn broer Henk en ik oude kranten gaan ophalen. Dat deden in die tijd wel meer jongens, want je kon er geld (hoewel niet veel) voor krijgen. Uiteindelijk brachten we ze dan bij een voddenboer in het buurtje van de Elisabethstraat. Maar dat was dus niet het hoofddoel. Het ging om de foto’s. 
Elke krant werd buiten op het plaatsje voor ons schuurtje aan de Lepelaarstraat helemaal uitgespit. Ik knipte er de wieler-, voetbal- en schaatsfoto’s uit. Mijn broer Henk ging het om het autorace gebeuren. 


Eigen foto van de Wilhelminavijver (jaren zestig)
Een geliefde buurt van ons was die van het Wilhelminapark. Alle fraaie huizen om de vijver werden bezocht. Een dure buurt dus. 


Daar werden speciale kranten en tijdschriften gelezen. Er was een adres bij waar ze een Franstalige Belgische krant lazen (La Libre Belgique). Daar stonden altijd veel wielerfoto’s in. En omdat het in het Frans was, kon ik gelijk wat oefenen in Frans lezen. Ik zal dan inmiddels wel op de middelbare school hebben gezeten.




Ook 'dure' buitenlandse tijdschriften zaten ertussen, zoals bijvoorbeeld het Amerikaanse Time. Uiteraard waren daar geen renners in te vinden, maar toch bladerde ik het blad met interesse door.




Dat ophalen van de kranten dat moet met een karretje gebeurd zijn. Zowel mijn broer als ik kunnen ons dat niet meer goed voor de geest halen. Maar we moeten een vervoermiddel gehad hebben. Achterop de fiets? Met de oude kinderwagen? Dat laatste lijkt me nog het meest waarschijnlijk, want met dat wagentje werd nog al eens gespeeld en is zelfs in z'n laatste fase tot zeepkist verbouwd. Ik heb nog redelijk beeld van dat witte 'bakbeest'.


Hier was ooit aan de linkerkant een heuse wielerbaan!!
Opmerkelijk is wel, dat heel veel later ik te weten ben gekomen, dat er daar ergens ooit een heuse wielerbaan  heeft gestaan. Van 1897 tot 1901. Wel van korte duur dus. Maar toch echt gebeurd. En dat in het keurige Baarn. Het was in de tijd dat er overal in Nederland wielerbaantjes ontstonden, waarvan de meesten net als in Baarn geen lang leven beschoren waren. 


Jaap Eden won op 8 augustus 1897 de 'brassard'
 in een match tegen Sidney Jenkins uit Wales.
Gerard Frohn, de baandirecteur en tevens eigenaar
van de 'Baarnsche Rijwielhandel en Herstelplaats'
houdt de renner in evenwicht, met naast zich
de trainer van Jaap
(uit 'Baerne' dec. 2015)



De bekende Jaap Eden moet op de Baarnse houten wielerbaan acte de presence gegeven hebben. 
En dat dus in die dure buurt. Ongelooflijk. 

Was het dan ook iets van de upper class om daarnaar te kijken? Dat is wat ik me nu afvraag. 





Op de oude foto’s zie ik wel allemaal bolhoeden. 
Dus waarschijnlijk wel. En het was zeker de rijke klasse (studenten en zo) die aanvankelijk exclusief die sport beoefende, want zij konden het betalen (die dure fietsen). 


De wielerbaan werd ook gebruikt voor andere festiviteiten, zoals hier met een optocht (bloemencorso) ter gelegenheid van de verjaardag van koningin Emma op 2 augustus.
Maar al gauw werd het ook iets voor de gewone man, want er viel geld te verdienen. De gewone jongen rook het geld. Het werd ‘business’ zowel voor de renner als voor de organisator annex baaneigenaar. 


En zo ontstonden ook overal in Nederland die baantjes. En op de weg mocht er niets georganiseerd worden, want dat werd te gevaarlijk geacht (ja echt waar). 


Dat de baan er dus stond in de rijke buurt, was dus verklaarbaar, maar al gauw bleven die rijken ook weer weg, toen het door de gewone man was overgenomen. 


Het einde van de wielerbaan (hij is in zijn geheel verkocht aan een organisatie in Breda in 1901) wordt door Addy Schuurman in het tijdschrift ‘Baerne’ van december 2015 als volgt verklaard: ‘ ... maar de sport had inmiddels een heel ander sociaal gezicht gekregen: de renners waren vooral middenstanders- en arbeiderszonen. En daar liep in Baarn bijna niemand warm voor. De geschiedenis van de baan moet men dus zien als een symptoom van de wielerrage, die Nederland in het midden van de jaren negentig in zijn greep had. Dat deze in Baarn zo kort duurde had voor een belangrijk deel te maken met de sociale structuur van het dorp: juist als gevolg van die rage, keerde de progressieve elite - het fundament van het villadorp - zich af van de sport. Daarmee viel het draagvlak voor de baan weg.’

Hans Smeekes

Wordt vervolgd met deel twee.










Vragen, opmerkingen of tips? Neem gerust contact op. Uiteraard kunt u groenegraf.nl ook volgen op Facebook en Twitter