donderdag 11 oktober 2018

De Nestor der Jagers-Officieren uit Baarn


Het verhaal over de Nestor der Jagers-Officieren uit Baarn
Een praatje met Jhr. A.M.C.H. Bowier in 1929, geschreven door Johan Koning, op pagina 702, van de Hollandsche Revue.

Jhr. Bowier in 1929
De gepensioneerde Majoor Bowier woont in Baarn in villa Maria in de Parkstraat op no: 9, hij is de oudste Jager-Officier, je moet hem vooral gaan opzoeken… - Jawel zeiden wij -   zonder veel enthousiasme. En wij dachten er bij: Dat reisje naar Baarn op een zomerse dag is niet onaardig, maar wat moet er nu van een “interview” terecht komen net een ruim negentig jarige! We zullen de woorden uit zijn mond moeten trekken en misschien verstaat hij niet eens wat we hem vragen. Bovendien op de hoge leeftijd pleegt het geheugen van de mens nog wel eens in de steek te laten en veel zal Jhr. Bowier ons niet te vertellen hebben. Maar goed hij mag niet aan onze verhalenreeks ontbreken en dus zijn we afgereisd naar Baarn. 

De mode van deze tijd brengt mee, dat wij jonge helden interviewen of recordhouders of mooie vrouwen die een schoonheidswedstrijd veroverd hebben. En voorts natuurlijk mannen van min of meer gezag van vijftig, zestig of zeventig jaar oud geworden zijn. Maar jhr. Bowier wordt een-en-negentig becijferen we in de trein, in – 1838 geboren! -, en de tijden veranderen snel, terwijl de memorie zich, na zeventig toch zeker in een dalende lijn beweegt. Wanneer wij  dan eindelijk in zijn mooi gelegen en rustige woning  zijn aangekomen – u weet wel zo’n heerlijk ouderwets huis met grote hoge kamers en met een prachtige tuin rondom in volle zomertooi -, en wanneer we dan tegenover hem zitten aan de gezellige, ronde tafel, en twee minuten met hem gesproken hebben, dan zeggen we spontaan uit de grond van ons hart: - Wat kan een mens zich toch vergissen, mijnheer Bowier! En we biechten de negentig jarige eerlijk op hoe weinig we ons van een praatje met hem hadden voorgesteld. Een zwak geheugen? Het lijkt er niet op. 

Ik geloof dat Jhr. Bowier’s geheugen sterker is dan het geheugen van menig ander intellectueel persoon. De ene herinnering volgt in een alle gezelligste conversatie op de andere en dat zijn geen herinneringen van twee of drie jaar geleden, maar ze stammen uit de tijd die vijftig, zestig en zeventig jaar achter ons ligt, Ja, het is werkelijk ontstellend, - Ik kan mij nog levend dingen herinneren toen ik nog 8 jaar oud was, zegt de gezellige prater, wanneer hij glimlachend ons vermeende verbazing, - maar het was eigenlijk bewondering –, ziet en wij geloven hem grif op zijn woord. En doof? Zelfs niet in de geringste mate hardhorig. De ogen nog best hun dienst … Ik lees en werk nog ’s avonds tot half twaalf! We worden bijna verlegen met het geval en we nemen ons voor om ons nóóit meer een voorstelling te maken van iemand die we niet kennen, aan de hand van het aantal jaren hij telt. – En weet u ook wat zo heerlijk is, - vervolgt Jhr. Bowier onverstoord: - ik heb een gezonde slaap en maak lange nachten en weet niet wat een wat slapenloosheid is … En mijn memorie – dat heb ik u al gezegd -, is werkelijk uitstekend, Ja, ik heb alle reden van dankbaar te zijn. Alleen het lopen gaat niet meer zo best … Toen Jhr. Bowier, bij onze binnenkomst ons tegemoet kwam was ons dat opgevallen. Twee jaar geleden heeft de reuma de rug een beetje naar de aarde gekromd, maar als nestor der Jagers-officieren op de stoel zit en praat, dan is men dat allang al weer vergeten. Dan denkt men: Wat een krasse grijsaard zit daar! Vergeving … grijsaard is hier een slecht gebruikt woord. 

Bekijkt u het portret maar eens goed dat dit praatje vergezelt en dat gemaakt is op de dag van ons bezoek, op de leeftijd van een-en-negentig-en-een-half jaar ! Dat is toch geen grijsaard in de gewone zin van het woord, niet waar? Men zal toch niet beweren dat de “gewone grijsaard” een knevel heeft als die waarop Jhr. Bowier met reden trots kan zijn? Het lopen gaat niet zo best meer, maar dat is van de laatste tijd, want tot voor kort was Jhr. Bowier nog om zo te zeggen nog volkomen marsvaardig. Hij maakte lange wandelingen door de mooie omstreken van Baarn, - waar hij nu reeds vijftig jaar woont en altijd nog in hetzelfde huis, - en twee jaar geleden, toen het wandelen al wat minder werd, had Koningin-Moeder, die de trouwe wandelaars in haar omgeving kent, de oud-Jager aangesproken en belangstellend gevraagd waarom ze hem niet zo dikwijls meer tegenkwam…

Waar het geheugen nog ijzer sterk, spreekt het vanzelf dat  Jhr. Bowier nog steeds met interesse de gebeurtenissen van de dag. Wij zeiden het al: de gezellige causeur, die nog zo gezellig een goed woord weet te plaatsen, wekt met het grootste gemak uit zijn heldere geest de ene herinnering na de andere tot nieuw leven op. Het kost ons soms moeite om door die weelde van souvenirs de rechte lijn van de gang der jaren te volgen.
Jhr. Bowier heeft via het Instructie Bataljon de officiersrang bereikt. Dat was in 1855, twee en een half jaar later op 25 september 1857, - wat zegt u van het geheugen! – werd hij samen met de heer Putman Cramer, - nu de nestor van de officieren van het corps Grenadiers -, als officier bij het Instructie Bataljon geplaatst. Bij het Instructie Bataljon heeft hij negen jaar gediend en hij bewaart aan die diensttijd alleraardigste herinneringen. – Ik heb daar heel wat jonge luitenants in opleiding gehad, in die negen jaar, aldus komen de herinneringen weer los. Baron van Voorst tot Voorst, die nu voorzitter is van de tweede kamer, is nog een leerling van mij geweest. Ik heb er aardig gediend, ik mag wel zeggen zolang ik een uniform heb gedragen heb ik aardig gediend. Mijn vertrek uit Kampen is wel overhaast geweest …. 

Hij glimlacht en er komt een tinteling in de ogen: - Ik las geheel onvoorbereid uit de Staatscourant mijn overplaatsing naar de Grenadiers en Jagers. Ik voelde er niets voor aanvankelijk. En Generaal Engelbrecht, die juist voor inspectie in Kampen was, zei “Ik zal voor je naar de Minister gaan”. Kort en goed, een paar maanden later was ik Kaptein en had er natuurlijk allang vrede mee… De herinneringen aan de Kampertijd zijn vele. Zeshonderd man waren er in Kampen in die jaren. En als luitenant Bowier de politieweek had werd er nooit iemand gestraft… Hij verteld het ons nu de negentig jarige met een tikje trots maar ook met iets van een excuus omdat hij zichzelf een pluimpje geeft. We hebben het al genoteerd! Er zijn van die dingen die het karakter van de mens in enkele trekjes schetsen. Wij weten nu: Jhr. Bowier was in zijn diensttijd de weg naar het hart van zijn mannen wist te vinden. En dat was wellicht in “het grijs verleden” moeilijker dan nu. Dronkenschap kwam bij in mijn tijd niet voor, vertelt hij verder. Op een dag komt kolonel Quyesen bij mij met een korporaal, die herhaaldelijk dronken was. “Bowier maakt die man beter”! Ik doe mijn best en geluk ermee. Hetzelfde heb ik later nog eens bij de Jagers aan de hand gehad…. 
 Jhr. Bowier omstreeks 1878

Toen Jhr. Bowier commandant in Harlingen was kwam de Koning naar het Noorden en Z.M bracht ook een bezoek aan Harlingen in verband met de nieuwe haven aldaar. En nu komt de negentigjarige eerst goed op zijn praatstoel, want herinneringen aan de Koning, die zo hartelijk met het Leger meeleefde, zijn vele, zeer vele. Men weet dat de Koning graag in het schietkamp van Waalsdorp vertoefde, en van die dagen verteld deze oude Jager ons met zoveel kleur en leven, dat we de taferelen uit die tijd ons duidelijk voor ogen kunnen stellen. Hij verteld ervan of het gisteren gebeurd is. – De Koning staat naast mij en ik schiet met een der oude geweren 3 maal in de zelfde roos. De Koning: - Knap, Bowier, maar die geweren deugen niet?  Ik zeg: - Majesteit, met de Remmingtongeweren kun je fijner richten… De Koning – je moet het straks eens met mijn buks proberen. En zo gaat het verder. De ene herinnering leeft na de andere op uit zijn diensttijd waarin de Koning  zo hartelijk meeleefde met de troepen.

In 1876, in de zomer, was de hitte ondragelijk. De troepen zijn op mars, maar langs de Waaldorferweg liggen uitgevallen Grenadiers en jagers bij dozijnen langs de weg. Op die tocht word Kaptein Bowier door een zonnesteek getroffen. Hij hersteld weer spoedig, maar bij niet voldoende rust ontstond er een ernstig gevaar. Hij moet de dienst vaarwel zeggen. In 1878 verlaat hij  de residentie… 

Hij vestigt zich in Baarn, met zijn herinneringen. O, die laatste Haagse jaren!... er waren eens negen hoffeesten in zes weken en ik was altijd van de partij. En hoe voortreffelijk was toen ook de geest van de kameraadschap! In mijn eerste Baarnsche tijd raakte ik er iets uit, maar na 1900 werd die geest van het kameraadschap weer levendig. Van dien tijd dagtekenen de eerste reünistendiners, die Majoor Bowier tot voor enige jaren trouw heeft bijgewoond. Opnieuw: een stroom van herinneringen! In 1900 komt de jagersvereniging tot stand met haar befaamde jaarlijkse diners die niet konden slagen als de Nestor er niet bij was. Men heeft er zich later in moeten schikken natuurlijk. Maar een telegram of hartelijke brief ontbreekt nooit! 

Na zijn pensionering heeft de oud Jager niet stil gezeten. Sedert jaar en dag is hij erevoorzitter en beschermheer van de Onderofficieren van Baarn en Hilversum: de leden met hun dames biedt hij ieder jaar een avondfeest aan, die hij de laatste jaren niet meer kan bijwonen. Maar hij is nog vol belangstelling voor het wel en wee van de leden, hij helpt de kinderen met hun opleiding en doet wat hij kan om voor hun de weg te vinden in de maatschappij. Jhr. Bowier heeft verder steeds geijverd voor de belangen der dragers van Willems Orde en hij is medeoprichter geweest van de Zeemansbond in Rotterdam en voorzitter van de Zeemansbond afdeling Baarn - Soest. 

Ook is er een schietvereniging in Baarn naar hem vernoemd schietvereniging “Majoor Bowier” onder voorzitterschap van de heer W.Bakkenes. Alles wat zijn belangstelling in deze lange reeks van jaren heeft gehad, dat heeft die tot op deze dagen behouden… We praten nog even na. We komen op oorsprong van het geslacht Bowier, dat uit Engeland stamt, en tot 1155 teruggaat… De negentigjarige noemt reeksen van jaartallen op en historische bijzonderheden. Het duizelt ons… Tegen zo’n geheugen kunnen wij niet op! We hebben hem hier met de pen ons eresaluut gebracht….

Een praatje met Jhr. A.M.C.H. Bowier in 1929, geschreven door Johan Koning, op pagina 702, van de Hollandsche Revue.