vrijdag 24 april 2020

Voor de Goede Orde deel 2

EERSTE UITBOUW
Heel geleidelijk ontwikkelde Baarn zich van een agrarisch dorp tot een meer algemene woongemeente. De aanzet daartoe werd gegeven door de derde burgemeester in die na-Franse tijd. In 1858 was de tweede Pen (zoon Jan) overleden en zijn jeugdige opvolger was de 32-jarige Mr J .C.G .C. Laan.

Zijn echtgenote was overigens nog jonger (nog geen 19!), maar toch had men er in Baarn vrede mee, dat opnieuw een plaatsgenoot de leiding op zich zou nemen. Oorspronkelijk in Zuilen geboren, kwam de jonge Laan op 10 maart 1851, nadat hij zijn rechtenstudie succesvol afgerond had, bij zijn oom in Huize Steevlied (gelegen in de hoek van Groeneveld en Drakenburg) wonen.
Een van de eerste maatregelen van de nieuwe burgemeester was het afschaffen van een oud gebruik in Baarn. Op de eerste dag van het nieuwe jaar trokken 'Nieuwjaarwensers' in Baarn namelijk van huis tot huis en die personen waren heus niet uitsluitend uit Baarn afkomstig. Met name in Bunschoten had men 't op die eerste januari op onze gemeente voorzien. Burgemeester Pen zelf zorgde er altijd voor, dat er bij de voordeur een zak met centen kwam te liggen, waaruit de huis­houdelijke hulp elke nieuwjaarwenser iets moest geven. Op initiatief van burgemeester Laan werd dat particulier bezoek vervangen door een heuse commissie, waarvan iemand langs de deuren ging. Mr Laan werd zelf voorzitter van deze commissie, welke voor het opgehaalde geld (en men haalde een aardige cent op) in de dure wintermaanden spek en vet kocht voor die gezinnen, die het niet breed hadden.

Zelfs de Baarnse politiemacht werd op Nieuwjaarsdag versterkt om voldoende controle uit te kunnen oefenen. Dat commissiewerk heeft voorbestaan tot 1918. In die oorlogstijd waren spek en vet zo duur geworden, dat uitrei­king onmogelijk werd. Een nieuw opgerichte 'Centrale Armenzorg' nam het werk toen over.
Incidenteel bleef men de jeugd op die eerste januari nog wel onthalen. Op Huize Peking is het nog jarenlang gewoonte gebleven te trakteren op een grote kom chocolademelk, samen met maar liefst drie krentenbollen. Er viel al duidelijk enige groei in Baarn te bemerken. De Oosterhei, tot dan voornamelijk in gebruik bij schaapskudden, kreeg met een eerst nog doodlopende Oosterstraat en Sparrenlaan enige betekenis. Die schapen kwamen uit een schaapskooi op de plaats, waar nu ongeveer de begraafplaats ligt. Plus van een kooi nabij de Eemnesserweg (ongeveer waar nu de Veldweg daar uitmondt). Die dieren werden dan over de Schapendrift (nu Kerkstraat) en Noorderlaan (nu Faas Eliaslaan en Noorderweg) naar hun voedselgebieden gedreven. Een verruiming van de oppervlakte, welke ertoe leidde dat op 8 juli 1870 veldwachter W. Heere in gemeentedienst trad, voornamelijk bedoeld als opvolger van Boering. Dat het in Baarn goed werken was, blijkt wel uit het feit, dat deze Heere pas in 1906 als hoofdagent eervol ontslagen werd en dat om te kunnen worden benoemd tot keurmeester van vlees en andere waren.

* * *

"Daar krijgen ze me mooi niet in". "Dan moet het eerst wel in mijn hoofd geslagen zijn". Dat en nog veel meer riep het publiek als uit één mond op 10 juni 1874 in Baarn, toen hier de allereerste stoomtrein uit Amsterdam binnenliep. Een dag beslissend voor de verdere ontwikkeling van onze gemeente en dus ook voor de uitbouw van ons plaatselijk politiekorps. Honderden, nee, duizenden hadden die dag een plaatsje gezocht langs het nieuw gegraven spoorravijn, waar eigenlijk ongewild de mooist denkbare tribunes geboden werden. Belangstellenden afkomstig uit Baarn, maar ook uit de omliggende gemeenten als Eemnes, Bunschoten en Spaken¬burg. Waar men de ontwikkelingen rond die spectaculaire aanleg dwars door de bossen - en zelfs werden er Baarnse wegen zo maar doorsneden, zoals de (Oude) Utrechtseweg, toen een van de breedste in ons dorp, Wittelaan, Amsterdamsestraatweg, de Oranjeboomlaan (zoals de Lt.gen. van Heutszlaan toen nog heette) en Pekinglaan (Torenlaan) - met argusogen gevolgd had.
Het verschil van vóór en na die eerste trein was zonder meer enorm. Er passeerde weliswaar een diligence in Baarn, waarmee men omstreeks half twaalf richting Amersfoort en 's middags half vier naar de hoofdstad reizen kon. Maar het aantal zitplaatsen was beperkt: negen in de wagen en nog een op de bok naast de koetsier. Tweemaal in de week, alleen op maandag en woensdag, kon men vanuit Baarn op één dag naar Amsterdam en nog dezelfde dag terug. Dat gebeurde dan met de 'glazen' wagen, maar ook daar was de capaciteit uiterst beperkt van. Om maar te zwijgen van de omstandigheden waaronder zo'n reis gemaakt moest worden.
De passagiers dienden daarvoor die dag reeds om zes uur 's morgens op één van de twee opstapplaatsen die Baarn kende, gereed te staan. Dat was of bij Hotel Groeneveld aan de Amsterdamsestraatweg, of bij het kruispunt de Oranjeboom. Dus voor dag en dauw op en eerst een flink stuk lopen. Om zich vervolgens in het gunstigste geval in een uur of drie - maar vaak met die in modderpoelen veranderde 'wegen' langer - in zo'n wagentje te laten radbraken. Men kon tot 's middags half zes in de grote stad blijven, om dan opnieuw in te stappen teneinde omstreeks half negen (maar vaak dus later) aan de rand van Baarn uit te stappen.

Laten we echter nooit vergeten, dat Baarn dit alles te danken had aan het feit, dat Amsterdam een railverbinding naar het Oosten nodig had en de bewoner van Soestdijk de grond daarvoor wel beschikbaar wilde stellen, mits Baarn een volledig station zou krijgen.
Hem was trouwens een aftakking van Baarn naar Soestdijk toegezegd. Maar tenslotte moest Prins Hendrik genoegen nemen met een 'lokaaltje' (Baarn-Utrecht), waarmee zijn broer Koning Willem III later moeilijkheden had. Die had immers geen oren naar een railverbinding met Soestdijk, liever wilde hij zo'n lijntje van Apeldoorn naar het Loo.

BERENJACHT IN BAARN
De Baarnse politie op jacht naar een beer in het Baarnse Bos?! Dat klinkt natuurlijk ongeloofwaardig, maar toch was het in 1887 werkelijkheid. Zoveel agenten waren er op dat moment overigens niet, maar allen werden ingezet om in de buurt van de Grote Kom een beer te gaan schieten. Voor die gelegenheid versterkt met de jachtopzieners van Paleis Soestdijk.
Het begon allemaal op de eerste september van dat jaar, toen Baarn bezoek kreeg van een beer. Preciezer gezegd van een berengeleider met zijn sokkige dier. Uitgerust zoals men zich dat voorgesteld had, zo'n beer met een ring door de neus voor een ketting. Plus als extra beveiliging ook nog een leren muilkorf aan. Voor dat optreden in ons net ontwakend plaatsje had burgemeester Jhr de Beaufort zoals dat behoorde vergunning verleend. Terwijl de beer danste, haalde de man centjes op. Tot groot vermaak van jong en oud, want zoveel ander vertier was er in die tijd in ons dorp niet te beleven.
Het zal de berengeleider zeker niet tegengevallen zijn, zoveel als het optreden in Baarn opgeleverd had. Want met een goed gevulde buidel verdween hij aan het eind van de middag uit ons dorp richting Oranjeboom, zijn volgende doel was Hilversum. Zoals toen normaal was, liepen zij dat stuk samen, de beer aan de ketting en hij gewoon te voet. Bij die viersprong gekomen, kon de man geen weerstand bieden aan de verleiding even in café de Oranjeboom uit te rusten. Met zoveel geld op zak was het begrijpelijk, dat hij zich tevens tegoed deed aan het nodige brood, vlees en drank - alcoholvrij was die in die tijd zeker niet - dat in de zaak geboden werd.
Maar hoe gezellig ook, het tweetal moest verder. Hoewel het al zo donker geworden was, dat het de man verstandiger leek in het bos een slaapplaats op te zoeken. De beer werd zoals gebruikelijk aan een den gebonden en de baas zocht zich een lekker plekje. Dat vastbinden moet echter niet al te nauwkeurig gebeurd zijn, want nauwelijks was de man inslaap gevallen, of het dier wist zich los te rukken en slaagde er zelfs in zich van zijn muilkorf te bevrijden. De beer wist zich te herinneren, dat er niet alleen voor de baas, maar ook voor hem lekkere hapjes wachtten bij de herberg aan de Oranjeboom. Hij had er immers diverse konijnen en kippen geroken en het bleek niet moeilijk die terug te vinden. Plus te vangen en vervolgens heerlijk op te peuzelen. De volgende morgen tenminste moest de herbergier vaststellen, dat vijf van zijn langoren om zeep waren geholpen, terwijl in het kippenhok een ware slachting was aangericht.
Niet moeilijk na te gaan, dat de beer de dader moest zijn, vooral toen ook de geleider de ontsnapping ontdekte en naar zijn dier op zoek ging. Het duurde dan ook niet lang of de jobstijding ging door Baarn: "De beer is los!". Al spoedig gevolgd door een meer preciezere opgave "Er loopt een beer in ons bos!", want het spoor leidde duidelijk naar het bos tussen de v. Heutszlaan en de Kroningslaan. Het zal voor de Baarnse 'sterke arm' wel voor het eerst (en 't laatst) geweest zijn, op berenjacht te gaan. Wie houdt daar rekening mee, maar nu moest het er toch van komen. Zoals gezegd, de politie kreeg versterking van de zijde van het Paleis en het succes liet niet lang op zich wachten. Met een welgemikt schot - ook van verdoven had men toen nog nooit gehoord - werd het 'monster' onschadelijk gemaakt. In triomf werd de buit Baarn in gedragen, de poten gebonden aan een stok die over de schouders werd genomen. Juichend stonden de nieuwsgierig geworden Baarnaars langs de weg. Wie liet zich zo'n niet-alledaags schouwspel ontlopen?
Volgens de overleveringen werd het dier vervolgens bij enkele Baarnse gezinnen gebraden. Allereerst werden de kanen (de uitgebraden stukjes vet) uit de pan geprikt. Iedere keer dat zo'n kaantje aan de punt van een vork naar boven kwam moet men - het is nog lang een gevleugeld woord gebleven, terwijl men opgewonden was over zo'n buitenkansje - geroepen hebben: "Kwaan, kwaan (komaan, komaan), alweer een (beren)kaan". Misschien hoort u die kreet ook nog wel eens in Baarn, u weet dan in ieder geval waar dat nog vandaan komt.
* * *
Tot vandaag de dag heeft de Baarnse politie bemoeienis met ander groot wild, dat in onze bossen - zij het steeds schaarser - nog voorkomt. Helaas meestal in verband met een verkeersongeval, u weet wel 'overstekend wild'. Dan wordt weer zo'n ree aangereden; kennelijk heeft het stropen en de jacht - zo'n bout was immers niet te versmaden - nog geen einde aan die fauna in onze bossen gemaakt. Dat die dieren hier zijn, dankt Baarn aan de komst van de Oranjes in onze gemeente. Toen Prins Willem III in 1674 Huize Soestdijk tot een jachtslot ombouwde, legde hij daar ook een wildbaan (soort hertenkamp) aan, om op die dieren te kunnen jagen.
Twee eeuwen later, toen in 1879 de toenmalige Soestdijkbewoner kinderloos stierf - Prins Hendrik was vooral bekend als Zeevaarder en in Baarn als een gul - Hoog Ambachtsheer - kwam het domein in bezit van zijn broer, Koning Willem III. Deze Nederlandse vorst gaf er echter de voorkeur aan in Paleis Het Loo te gaan wonen, wat als consequentie had, dat het Baarnse Paleis in feite leeg kwam te staan. Wel had Willem belangstelling voor de wildbaan. En dus werden alle herten achter Soestdijk gevangen en naar het Loo overgebracht. Volgens zeggen zijn daarbij diverse dieren ontsnapt en namen een toevlucht in de Baarnse bossen. Daar achtergebleven zorgden zij er wel voor, dat hun ras niet uitstierf, zodat er nog steeds herten - de schatting is zo'n stuk of zeventig - rond ons dorp te vinden zijn.

Schuwe dieren waarop gelukkig niet gejaagd mag worden, maar helaas komen zij nogal eens in het nieuws, wanneer zij op zo'n buitenweg aangereden zijn. Van agressie hunnerzijds is bij deze reeën evenmin sprake. Op een enkele nieuwsgierige of verdwaalde na, die zich wel eens dichtbij en soms zelfs wel eens in de bebouwde kom waagt. Een jong dier, dat eenmaal aangeraakt is door een mensenhand, zal zeker door de moeder verstoten worden. Terwijl loslopende honden nog wel eens de jacht op deze ranke dieren willen openen.
EERLIJK DELEN
De komst van een spoorwegstation in Baarn luidde een geleidelijke koerswijziging voor de Baarnse gemeentepolitie in. Er kwam zoals gezegd nog een derde kracht bij en natuurlijk schreef de burgemeester toen ook een uitvoerige instructie. Die burgemeester was Mr J .H.M. baron Mollerus van Westkerke, die in 1876 als hoofd van zijn manschappen het een en ander op papier zette. Artikel 7 daarvan zal door die gemeente-veldwachters wel in 't bijzonder beoordeeld zijn. 'De veldwachters zullen alle fooien en giften die zij ontvangen zonder enige uitzondering storten in een bus met twee sleutels. Daarvan wordt de ene sleutel door de veldwachters bewaard, de andere door een klerk ter secretarie. Om de drie maanden (te beginnen op 1 juli 1876) wordt de bus geledigd en gelijkelijk verdeeld'. Baarn begon te groeien, de spoorlijn was al twee jaar in functie. Dus vond de burgemeester dat ieder van zijn drietal moest weten, wat hij precies moest doen en ... laten. Er waren vier grote en twee kleine 'toernees' (zoals de ronden in de instructie genoemd werden). Die kleine betroffen Eembrugge en Zandvoort, de grotere werden aangeduid met de Katoenbaal - de omgeving van die boerderij in de hoek bij Eemnes - Groeneveld/Buitenzorg, Hooge en Lage Vuursche en eens in de week ging de veldwachter ook bij Soestdijk een oogje in het zeil houden.
Voorts was er een controle ingebouwd. De veldwachters moesten hun boekjes bij een daarvoor aangewezen ingezetene in die 'wijken' laten aftekenen. Bovendien gold bij dat ronde-lopen een rookverbod. Vrij kregen zij per keuze één dag per maand, mits minimaal twee dagen van tevoren aangevraagd. Indien dat nodig was voor zo'n vrije dag had een oudere collega voorrang op zijn jongere. De instructie sprak over de kom van de gemeente en 'het buitengebied', waartoe bijvoorbeeld ook het Amaliapark bij het station gerekend werd. Er stonden met nu vergeleken opvallende voorschriften in, waarvoor de huidige politieagent soms de neus zou ophalen.


De gemeentereiniging van Baarn in de eerste fase aan het begin van deze eeuw.
Wat te zeggen van de opdracht, dat de veldwachters omdat zij toch in dienst van de gemeente waren, tevens in touw waren voor het bevolkingsregister. Zij moesten ervoor zorgen, dat de Baarnaars alles keurig voor dat systeem opgaven. Dat ging zo ver, dat de politie zelf de verhuizingen moest bijhouden en elke maand hun bevindingen op de secretarie diende in te leveren.
Minder gek was, dat een van de manschappen op zondagmorgen dienst moest doen bij het uitgaan van de R.K.-kerk. Dat toezicht in de Kerkstraat betrof dan het verkeer en bestond trouwens ook dagelijks bij het uitgaan van de ene openbare school, die Baarn telde. Want het gooien door de schoolgaande jeugd met stenen naar en het achterna schreeuwen van rijtuigen, was een overlast waartegen de veldwachters op moesten treden. Bij het uitbreken van brand moest de gemeentepolitie op volle sterkte onmiddellijk naar de plaats des onheils gaan. Nog zo'n taak, waar men nu beslist anders over zou denken: bij sneeuwval was de veldwachter belast met het toezicht op de berijd- en begaanbaarheid van de Baarnse wegen. Zo nodig moesten daarvoor de handen uit de mouwen gestoken worden. Omdat dit tevens gold voor doorgaande wegen naar en van Groeneveld en de Oranjeboom, moet daar niet te min over gedacht worden.
En wat vindt u van de taak, er op te letten dat de straatverlichting goed functioneerde. Daarvoor moesten de olielampen aangestoken worden. Met de komst van de gasverlichting in 1878 kwamen er speciale lantaarnopstekers, maar de politie zag erop toe, dat alles naar wens brandde.
Ook het nieuwe stationsgebouw werd in de instructie met name genoemd. De treinreizigers mochten op het Stationsplein geen overlast van belangstellend publiek krijgen. Er moest op worden toegezien, dat het publiek niet bij vergissing de trap naar de bovenverdieping van het stationsgebouw blokkeerde. Daar immers bevond zich de restauratiezaal, bediend uit de 'bierhal' die met een terras eveneens bij de uitgang geplaatst werd. Exploitant was de heer van Duursen. De bierhal werd in 1955 gesloopt, hetzelfde jaar dat boven het station woningen kwamen. Sinds 1935 had Hastrich er een bloeiend bedrijf van gemaakt, waarbij concerten, kermissen, varietévoorstellingen, bloemententoonstellingen en kinderfeesten hoorden. De wonderlijkste opdracht uit die tijd was wel, dat de veldwachter ook de tijd en dus de klokken in Baarn in de gaten moest houden. In een raadsbesluit van 16 mei 1876 is zelfs terug te vinden, dat de gemeente daartoe een 'horologie' aanschafte. Dat kreeg de dienstdoende veldwachter op zak, om zo te controleren, dat de torenklok op de Brink ... vier minuten voorliep op de klok bij het station. De verklaring is even simpel als ontnuchterend: men moest er op toezien, dat de (ver)late treinreiziger toch nog op tijd bij het station zou arriveren, om de geplande trein te halen!  




Na de wielerbaan verfraaide de heer Sweris het Wilhelmina¬park met een vijver. Die ligt er ook nu nog, maar de oorspronkelijke vorm was rechthoekig. Dit met het oog op het gebruik als ijsbaan. Op de plaats waar nu Patria staat, was toen een café gebouwd.

Daarnaast moesten de drie mannen bij toerbeurt dorps- en kantoordienst doen. Er zat overigens een voordeeltje aan. Wie deze dienst had behoefde pas 's morgens om negen uur op het gemeentehuis te verschijnen. Daar immers had de politie bij de ingang rechts (tegenover de bodekamer) een vast plaatsje gekregen. De beide anderen mochten die ochtend niet later dan acht uur beginnen.
In het gemeentehuis bleef de dienstdoende veldwachter tot bijna twaalfuur. Want hij was ook belast met het toezicht op het uitgaan van de school in de Hoofdstraat. Vervolgens was de man van één tot half drie vrij, om de middag te eindigen met de dorpsdienst. Dat omvatte de bebouwde kom, dus de Brink en omgeving. Maar ook de Eemnesserweg tot de villa Heuveloord, de Laanstraat, de Kerkstraat, de Javalaan, de Noorderlaan - na de eeuwwisseling voor een groot gedeelte omgedoopt in Faas Eliaslaan - en de Amalialaan naar het station.
De mannen van de buitendienst waren 's middags ook in de kom van de gemeente te vinden. Een vast punt was de komst tegen 18.00 uur bij de burgemeester, om vervolgens ook bij het Stationsplein te eindigen. Denk niet dat het er dan voor hem op zat, want pas om half tien 's avonds had hij genoeg gedaan en kon de veldwachter van zijn rust gaan genieten. Baarn aan de zorgen van de nachtwacht overlatend. Bovendien sprak de instructie nog van speciale zondagsdiensten, waarvoor dan een 'buitengewone' (dus een veldwachter van elders) kwam helpen. Erg lang heeft burgemeester Mollerus overigens het functioneren van zijn dienstrooster niet zelf kunnen gadeslaan.
Na ruim 12 jaar in Baarn (en Eemnes) eerste burger te zijn geweest, ruilde hij die positie op 1 mei 1880 voor de post van Commissaris der Koningin in de provincie Gelderland. Zijn opvolger in Baarn werd Mr P.J. Teding van Berkhout, die na vijf jaren de ambtsketen alweer overdroeg aan Jhr Mr B.Ph. de Beaufort.

Bronnen:
Uitgegeven in verband met de reorganisatie van de Nederlandse politie en het opgaan van de Gemeentepolitie Baarn in Regiopolitie Utrecht District Eemland-Noord.
Tekst:  S.N.  Zwiep 

Illustraties:  Historische  Kring  Baerne  Politiearchief, Baarnsche Courant en vele particulieren
Druk:  Bakker  Baarn 
Geplaatst door L.J.A.Bakker

http://www.grijsvuur.nl

e-mail: bakker.groenegraf@gmail.com

maandag 20 april 2020

Baarn op de wereldzeeën: Varen in oorlogstijd - geef ons heden ons dagelijks brood

door Ed Vermeulen


Het verhaal van Baarnaar Bertus Fockens: zeeman -  bakker; over zijn reis die begon op 17 januari 1940 en eindigde 19 januari 1946 en een bijzondere vondst.

Bijzondere vondst
Begin 1993 werd in een kast van een pas verkocht huis op de  d‘Aulnis de Bourouillaan, voor Baarnaars de d’Aulnislaan, een ouderwets ogend juwelendoosje gevonden. In het doosje bevond zich een medaille. De bijzondere vondst verdween in een bureaulade en raakte in de vergetelheid. Precies twintig jaar later werd ik met de door de toenmalige vinder uitgesproken woorden ’Dit is voor jou, doe er mee wat je goed dunkt’  eigenaar van doosje en inhoud. Het doosje beplakt met imitatie leerpapier met een motief van rode bloemetjes was voorzien van een deksel met aan de binnenkant een stickertje met daarop de woorden:

     N. FOCKENS In Goud, Zilver & Uurwerken BAARN 
Atelier voor Reparatiën
                                                                                                                                 
Vaag  waren ook de met potlood geschreven woorden ’gekregen van vader’ te lezen. Zou het mogelijk zijn om via deze woorden de herkomst van doosje en eigenaar te vinden? Het begin van een zoektocht!

Bijzondere vondst! (Foto’s Joop van Slooten- Joop4Art)  



Medaille
Naast het doosje was mijn nieuwsgierigheid gewekt door de inhoud: een medaille met de beeltenis van onze vroegere vorstin, Koningin Wilhelmina, met randtekst ’Voor Krijgsverrichtingen’ en voorzien van drie gespen met tekst en een draagbaton met drie sterren. Op de gespen stond te lezen: ’Oorlogsdienst 1940-1945, Middellandse Zee 1940-1945 en Oost Azië – Zuid Pacific 1942-1945’. Dit alles maakte de medaille tot een ’Oorlogsherinneringskruis’.

’Het Oorlogsherinneringskruis (OHK) is een vierarmig onregelmatig bronzen kruis. Op de voorzijde een medaillon met de beeltenis van H.M Koningin Wilhelmina. Om het medaillon een dichtgeknoopte kousenband met het opschrift ’Voor Krijgsverrichtingen’. In de armen van het kruis, met daarop het monogram van Koningin Wilhelmina, de ’W’, is een krans van eikenbladeren aangebracht.’

Deze medaille kon worden uitgereikt aan Nederlanders of Nederlandse onderdanen die de oorlogsjaren op zee hadden doorgebracht en onderdeel waren geweest van bemanningen van Nederlandse koopvaardij- of vissersschepen onder Nederlands dan wel geallieerd beheer. Dit wetende wachtte nu de schone taak om de herkomst, maar vooral de oorspronkelijke eigenaar van de medaille te achterhalen.

Familiegeschiedenis
Op ’Groenegraf.nl’ vond ik een rond 1910 gemaakte foto van een winkel in de Brinkstraat hoek Burgemeester Penstraat waar ene N. Fockens handel dreef in goud, zilver en uurwerken. Links de zaak van Fockens, rechts de schoenenzaak van Sitters. Voor beide winkels staan de eigenaren met enkele van hun kinderen, Bertus vooraan links.

Winkel Brinkstraat hoek Penstraat (versie 1910 en recent)
(Coll. C. van der Steeg/ Groenegraf.nl) (Foto: Ed Vermeulen)

Na enig bescheiden genealogisch onderzoek kreeg ik een goed en bruikbaar beeld van de samenstelling van de familie Fockens: uit het huwelijk van de op 1 december 1866 in Amsterdam geboren goudsmid-juwelier Nicolaas Fockens en de op 25 april 1871 in het Gelderse Lienden nabij Buren geboren Dirkje Pellina Stam waren in respectievelijk 1898, 1900, 1903 en 1907 vier zoons geboren: Cornelis, Hendrik, Nicolaas en Bertus. De oudste drie jongens zagen in ’zilverstad’ Schoonhoven het levenslicht. Rond 1905 verhuisde het gezin Fockens naar Baarn en werkte Fockens Sr. als goud- en zilversmid in het pand in de Brinkstraat. Op 11 0ctober 1907 werd de vierde zoon, Bertus, geboren. In het jaar 1917 staat Fockens in het adresboek vermeld als ’horloger’ op het adres Laanstraat 18.


Laanstraat 18
 (Coll. Hist. Kring Baerne)

Ergens in de twintiger jaren besloot Fockens zijn werkzaamheden te gaan verrichten vanuit de werkplaats achter zijn woning, d’Aulnislaan 12. Ook werden gemeubileerde kamers met volledig pension verhuurd. In het adresboek 1948 kwam ik drie van de vier broers tegen, Cornelis, adjunct-commies van het Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie op het adres Mauvestraat 4B, Hendrik, hoofdinspecteur van de Scheepvaart op d’Aulnislaan 3 en Nicolaas, brood-en banketbakker in de Blommersstraat 6. Bertus daarentegen stond ingeschreven op het adres van zijn moeder, d’Aulnislaan 12. Vader Nicolaas was op 7 februari 1940 overleden en werd op 12 februari begraven op de Nieuwe Algemene Begraafplaats in Baarn.
Zijn weduwe heeft tot in de jaren vijftig op het adres d’Aulnislaan 12 gewoond. Later verhuisde ook zij naar de Blommersstraat waar zij op 3 juni 1964 is overleden. De basis voor een reconstructie van het leven van de jongste Fockens, Bertus, was gelegd.

Eerst moest zekerheid verkregen worden over een mogelijke band tussen de familie Fockens en de Nederlandse Koopvaardij. Het Koopvaardij-oorlogsarchief gaf aan dat op het adres d’Aulnislaan 12 in de oorlogsjaren een B. Fockens als zeevarende stond geregistreerd. B voor Bertus? Volgens het ’Adresboek Baarn 1948’ woonde op d’Aulnislaan 12 de Weduwe N. Fockens, geboren D.P.Stam. Tijd voor buurtonderzoek. Op het adres d’Aulnislaan 10 woonde in 1948 de in Baarn alom gekende heer C.G Werner, directeur van School- en Werktuinen. Via Groenegraf.nl kwam ik in contact met zoon Daan Werner, toen negentig! Herinneringen aan zijn vroegere buurman Bertus (!) werden met mij gedeeld. Hierbij een sprekende beschrijving van in de tuin aanwezige fruitbomen en een prachtige seringenboom.

d’Aulnis de Bourouilllaan
(Coll. Historische Kring Baerne)

De toenmalige bewoner van no.10, de heer J. Kuyer, wist zich het zeemansverleden van Bertus te herinneren. Beiden vertelden dat in de achtertuin van no. 12 een werkplaats was waar de heer Fockens Sr. zijn werkzaamheden, veelal reparaties, uitvoerde.

Naar zee - de oorlogsjaren
Na de lagere school is Bertus mogelijk bakker geworden en gaan werken bij één van de talloze Baarnse bakkerijen. Zijn zeven jaar oudere broer Hendrik was al in 1922 naar Nederlands Indië vertrokken om er een carrière  bij de Gouvernements Marine op te bouwen. Misschien was het onder invloed van de in 1939 heersende oorlogsdreiging dat Bertus zijn broer in Indië wilde bezoeken. Feit is dat hij op 10 januari 1940 in dienst trad van de Amsterdamse rederij Stoomvaart Maatschappij Nederland (S.M.N). Zijn monsterboekje ontbreekt, maar volgens zijn bewaard gebleven ’Personeelskaart Civiele Dienst’ is Bertus op 17 januari 1940 tegen een maandelijkse gage van fl 68,- aangemonsterd als koksmaat-bakker op het s.s Bintang. Met dit schip is Bertus naar Nederlands Indië gevaren.
s.s. Bintang
(Coll. Jan G. Nierop (Maritiem Trefpunt Almere)

Tijdens deze reis bereikte hem het droeve bericht van het overlijden van zijn vader op 7 februari 1940. Op vrijdag 10 mei was Duitsland Nederland binnengevallen. Op 14 mei werd de zetel van de S.M.N formeel verplaatst van Amsterdam naar Batavia. De belangen van de in Nederland geregistreerde rederijen werden vanaf 10 mei vanuit Londen behartigd door een instituut dat gedurende de oorlogsjaren bekend stond als ’de Shipping’. Het merendeel van de Nederlandse Koopvaardijschepen werd aan ’de Shipping’ vercharterd. In juni 1940 werd de zogenoemde vaarplichtwet ingevoerd. Hierin werd bepaald dat Nederlandse zeelieden bij wijze van dienstplicht moesten blijven varen of weer gaan varen. De wet bleef van kracht tot februari 1946. Verdere persoonsgegevens van Bertus werden vermeld op zijn ’Warrecord’.

Warrecord Bertus Fockens
(Coll. Ed Vermeulen)

Op 7 juni 1940 monsterde Bertus te Soerabaja af van het s.s Bintang en werd overgeplaatst naar de passagiersschepen Christaan Huygens en Johan de Witt. Aansluitend werd in Soerabaja de overstap gemaakt naar het m.s. Oranje dat hier sinds december 1939 was opgelegd en huisvesting bood aan een opleidingscentrum annex internaat voor opvarenden van de koopvaardij.


m.s. Oranje haven van Amsterdam
( Coll. Jan G. Nierop, Maritiem Trefpunt Almere) 


Affiche ontwerp Jean Walther,1939
(Coll. Nederlands Historisch Scheepvaartmuseum A’dam)

Bertus deed tot 31 oktober 1940 dienst aan boord van de Oranje en voorzag de zeevaartstudenten van hun dagelijks brood.

ORANJE kwartet: koksmaat/bakker Bertus Fockens aan het werk
(Coll. Ed Vermeulen)

In deze periode werd het m.s. Oranje aan de geallieerden aangeboden hospitaalschip. Het werd hiertoe verbouwd in Sydney en werd in juni 1941 als zodanig in gebruik genomen.

m.s. Oranje als hospitaalschip
 (Coll. Jan G. Nierop, Maritiem Trefpunt Almere)
         
Op vrijdag 1 november werd Bertus opnieuw overgeplaatst dit keer naar het passagiersschip m.s. Johan van Oldenbarnevelt. Het schip zou Bertus tot maart 1945 een varend ’thuis’ bieden.


m.s. Johan van Oldenbarnevelt in oorlogskleuren
(Coll. Jan G. Nierop, Maritiem Trefpunt Almere)

Vanuit Balikpapan, Borneo, ging de reis naar San Pedro, de haven van Los Angeles en vervolgens via het Panamakanaal naar New York. Na een verbouwing tot troepentransportschip vertrok het schip in februari 1941 naar het Canadese Halifax voor haar eerste troepenreis in konvooi, bestaande uit drie Britse en twee Nederlandse schepen waaronder het m.s. Dempo van de Rotterdamsche Lloyd, naar Glasgow. Naast de bemanning waren er 750 Canadese militairen aan boord. De ruimen waren volgeladen met militair materieel. Voor bakker Bertus Fockens en zijn collega’s brak een drukke en zware tijd aan. Het konvooi kwam na twee dagen varen in een orkaan terecht. Temperaturen van wel -30º C. werden gemeten en ook het zeewater kwam onder het vriespunt. In een nabij konvooi werden vijf geallieerde koopvaardijschepen door Duitse onderzeeërs tot zinken gebracht. Na deze stormachtige en gevaarlijke oversteek kwam het konvooi op 28 februari in Glasgow aan. De Johan van Oldenbarnevelt werd ingezet tussen Groot Brittannië en diverse bestemmingen in Afrika, Ceylon, Australië en Nieuw Zeeland. Liverpool werd ’thuishaven’ voor schip en bemanning. De stad werd vrijwel dagelijks gebombardeerd door de Duitse Luftwaffe. Tijdens een van deze bombardementen werd de Johan van Oldenbarnevelt door brandbommen getroffen: de    bemanning wist de uitgebroken brand te blussen. Aan het eerstvolgende konvooi met als bestemming Freetown, de hoofdstad van Sierra Leone, deden tweeëntwintig grote lijnschepen mee: er werden vijandelijke onderzeeboten waargenomen, maar geen verliezen geleden. Wel had het schip machineschade opgelopen met als gevolg dat het konvooi verlaten werd en de reis op eigen houtje werd voortgezet. Op 4 april werd de rede van Freetown, waar de Engelse Royal Navy de gehele Tweede Wereldoorlog een basis heeft gehad, bereikt. Hier zag Bertus zijn eerste schip, het s.s. Bintang, terug. De herinnering aan zijn eerste zeereis zal zeker bij hem boven gekomen zijn. Of hij ooit geweten heeft dat de Bintang eind 1942 getorpedeerd werd en in volle zee met veel verlies aan mensenlevens is gezonken? In de Zuid Afrikaanse havenplaats Durban kon de bemanning via het Rode Kruis brieven naar het bezette Nederland versturen. Bertus zal hiervan zeker gebruik gemaakt hebben, maar of de door hem geschreven brieven ooit de d’Aulnislaan bereikt hebben? Juni 1941 verging het s.s. Slamat van de Rotterdamsche Lloyd: het gevoel dat ook de Johan van Oldenbarnevelt naast doelwit ook slachtoffer van een aanval kon worden groeide. Inmiddels had op 8 december 1941 de regering van Nederlands Indië Japan de oorlog verklaard en waren de zeeën rond onze toenmalige kolonie oorlogsgebied geworden. Naast het gevaar van aanvallen door Duitse onderzeeërs moest nu ook rekening gehouden met onderzeeërs van de Keizerlijke Japanse marine. Ook het gevaar van ontmoetingen met Duitse raiders, tot oorlogschip omgebouwde koopvaardijschepen, lag op de loer. Tot 1943 werden reizen naar de oorlogsgebieden rond de Middellandse zee gemaakt. De vele en lange reizen trokken een zware wissel op schip en bemanning. Achterstallig onderhoud en overbelasting van de scheepsmotoren eisten hun tol. In juni 1943 is het schip in ’thuishaven’ Liverpool in langdurig en groot onderhoud gegaan. In deze periode werd de oude scheepsbewapening waarvan het merendeel nog uit de tijd van Eerste Wereldoorlog, ’the Great War’, stamde vervangen door moderne Oerlikons en raketwerpers. Door de aan boord geplaatste Engelse ’gunners’ en ook door de vaste bemanningsleden werd druk geoefend in het gebruik ervan. Ook Bertus droeg zijn steentje bij: op zijn ’warrecord’  staat vermeld dat hij in april 1943 aan een Oerlikon- en rakettencursus heeft deelgenomen. Na de grote onderhoudsbeurt vertrok de Johan van Oldenbarnevelt midden mei 1944 weer naar zee. Inmiddels was het vaargebied van de troepentransportschepen grotendeels verlegd naar de Middellandse Zee. Eind oktober meerde het schip weer af in Liverpool, opnieuw voor reparaties. De ontvangen berichten over het verloop van de oorlog in Europa werden steeds positiever. Er ontstond een gevoel dat het einde van de oorlog in zicht begon te komen! Op 20 februari 1945 bereikte het schip het Schotse Gourock. Hier bakte Bertus Fockens zijn laatste broden aan boord en nam hij afscheid van ’zijn’ Johan van Oldenbarnevelt. De oorlog was echter nog niet voorbij. De vreugde over de positieve berichten over de strijd in Europa werden overschaduwd door het nieuws over de zware gevechten in de Pacific.

m.s Oranje
In het kader van de nog steeds van kracht zijnde vaarplichtwet moest Bertus opnieuw aanmonsteren, ditmaal op een oude bekende: het m.s Oranje. Was zijn functie tot nu toe altijd bakker geweest, op de bemanningslijst van de Oranje staat hij vermeld als ’clerk’ (schrijver). Over zijn gage werd niets vermeld. Reizen met bestemming Port-Saïd en Napels volgden. Het nieuws van de bevrijding van Nederland op 5 mei was ook aan boord doorgedrongen, met een feestelijke stemming tot gevolg. Tegelijkertijd rees de vraag ’wanneer gaan wij nu eindelijk naar huis?’. Tijdens weer een nieuwe reis voer de Oranje via het Suezkanaal naar Colombo, Melbourne en Wellington. Op 6 augustus 1945 werd afgemeerd in Melbourne. Op 15 augustus werden met de capitulatie van de Japanse strijdkrachten de oorlogshandelingen in het Verre Oosten beëindigd. Op daaropvolgende reizen werden Australische en Nieuw Zeelandse  ex-krijgsgevangenen naar hun respectievelijke ’homelands’ gebracht. Tandjong Priok en Semarang  werden aangedaan. Hier kwamen grote aantallen Nederlandse evacués aan boord bevrijd na een kampperiode van ruim drieënhalf jaar. Zij werden in het Australische Fremantle en Melbourne gedebarkeerd, waar door Nederlandse instanties ter plekke voor tijdelijke huisvesting was gezorgd.

’Bertus’ broer Hendrik (Henk), echtgenote en de drie in Ned. Indië geboren kinderen, hadden de Japanse internerings- en latere Bersiap kampen Baros en Tjihapit op Java overleefd en verlaten, waarna zij wachtten op evacuatie. In de familiegeschiedenis leeft nog altijd het verhaal dat het Bertus lukte het gezin van zijn broer en later ook Henk zelf op te sporen. Het leidde tot een bijzondere familiereünie! Het complete gezin Fockens is met het m.s. Oranje naar Australië gevaren en heeft daar ruim een jaar met zogenaamd recuperatieverlof verbleven. In oktober 1946 zijn zij met het m.s. Volendam naar Nederland gerepatrieerd. In Baarn trokken zij in bij Henks moeder, mevrouw Fockens-Stam, op d’Aulnislaan 12. In 1947 verhuisden zij naar no. 3, schuin aan de overkant’.

Portretfoto Hendrik (Henk) Fockens, Gouvernementsmarine
(Coll. Familiearchief Fockens)

De laatste loodjes
Eind november 1945 vertrok het m.s. Oranje vanuit Melbourne weer naar Nederlands Indië. In Tandjong Priok en Semarang werden bijna 1200 evacués ingescheept met bestemming Nederland. Via het Suezkanaal werd richting Europa gevaren. Vanuit Suez werd het legerkamp Ataka bezocht. Hier had de Nederlandse Repatriëringsdienst in  verlaten legerloodsen een kledingmagazijn ingericht. De evacués ontvingen hier winterkleding. Op 5 januari 1946 werd afgemeerd in Southampton. Bijna thuis! De evacués werden overgebracht naar schepen die hen naar Nederland zouden vervoeren. Het dreigende mijnengevaar maakte dat schepen groter dan 15000 ton, waaronder de Oranje, geen toestemming kregen de oversteek over de Noordzee te maken. Zeeman Bertus Fockens, begonnen als koksmaat-bakker en geëindigd als schrijver, maakte zich op om na een periode van afwezigheid van vijf jaar naar huis te gaan.

Thuisvaart
Op donderdag 17 januari 1946 monsterde Bertus af van het m.s. Oranje en voer als passagier met het m.s. Mecklenburgh naar Nederland. ’18 januari ‘ashore’ Holland’. 

s.s.Mecklenburgh
(Coll. Jan G. Nierop, Maritiem Trefpunt Almere)


In Baarn werd hij herenigd met zijn moeder en broers Cor en Nicolaas. Op de Nieuwe Algemene Begraafplaats bezocht hij het graf van zijn in 1940 overleden vader.

Bertus Fockens 1946
(Coll. Familiearchief Fockens)

Bertus ging weer wonen op het vertrouwde adres d’Aulnislaan 12: het huis waarvan zijn vroegere buurjongen Daan Werner zich nog de schitterende seringenboom
herinnert.

d’Aulnis de Bourouilllaan 12
(Foto: Groenegraf.nl)

Tussen februari en mei 1946 werd tweemaal gebruik gemaakt van het ’Kerstens’ verlof, genoemd naar de hiervoor verantwoordelijke minister P.A Kerstens. Op eigen verzoek werd Bertus op 25 april 1946 uit de dienst van de S.M.N ontslagen. Daarna volgde tot eind september een periode buitengewoon verlof en wachtgeld. Midden februari 1946 werd het m.s Johan van Oldenbarnevelt door de Nederlandse regering teruggegeven aan de S.M.N. Eerst in juli 1946 voer het m.s. Oranje door de sluizen van IJmuiden op weg naar thuishaven Amsterdam. Beide schepen hadden een aantal honderdduizenden zeemijlen afgelegd en vele tienduizenden geallieerde soldaten, gewonden, vluchtelingen en krijgsgevangenen vervoerd. Hoeveel broden bakker Bertus Fockens in zijn jaren op zee, 1940-1946, gebakken heeft is door niemand bijgehouden. Het moeten er vele tienduizenden geweest zijn.

Naoorlogse jaren
Bertus deed zijn best om zijn draai in het burgerleven in het naoorlogse Nederland te vinden. Door zijn omgeving werd hij beschreven als een aardige en vooral ook rustige man, die nauwelijks sprak over zijn jaren op zee. Op enig moment is hij in dienst is getreden van het Gemeenschappelijk Administratiekantoor te Amsterdam. Door zijn vroegere buurjongen Daan Werner werd deze periode als volgt omschreven: ’iedere dag ging Bertus met de fiets, aktetas met broodtrommel onder de snelbinder, naar het station om met de trein naar Amsterdam te gaan’. Een nicht van Bertus herinnert zich aan de wand in de woonkamer een afbeelding van een groot koopvaardijschip: het m.s Johan van Oldenbarnevelt!

Johan van Oldenbarnevelt in volle glorie
 (Coll. Jan G. Nierop, Maritiem Trefpunt Almere)

Op 10 mei 1951 trouwde Bertus op vierenveertig jarige leeftijd met de eveneens uit Baarn afkomstige Wilhelmina (Mien) Jacoba Stalling, dochter van de exploitant-eigenaar van het Hotel Restaurant ’De la Promenade’. Het echtpaar ging in het ouderlijk huis op d’Aulnislaan 12 wonen. Bertus’ moeder, mevrouw D.P Fockens-Stam verhuisde naar de Blommersstraat 6 en ging bij haar zoon Nicolaas en echtgenote inwonen. Zij overleed op 3 juni 1964. Na een huwelijk van vijfendertig jaar overleed Bertus’ vrouw Mien op 8 juli 1986. Zeven jaar later, op zondag 28 februari 1993, is Bertus Fockens, volgens een in de Baarnsche Courant geplaatste rouwadvertentie vrij plotseling op vijfentachtig jarige leeftijd overleden en aan zijn laatste grote reis begonnen. In de tekst van het overlijdensbericht zijn de woorden ’Bij U schuil ik’ opgenomen.

Overlijdensbericht Bertus Fockens
(Archief Baarnsche Courant)

Hij had, met uitzondering van een korte periode van 22 november 1945 tot 24 januari 1946, op zijn persoonskaart omschreven met de letters VOW, ’Vertrek onbekend waarheen’  zijn gehele leven op het adres d’Aulnislaan 12 ingeschreven gestaan. Het huis werd door de nabestaanden leeggeruimd teneinde verkocht te worden. Slechts een juwelendoosje met daarin de ooit aan Bertus toegestuurde medaille bleef achter.

Document behorend bij OorlogsHerinneringsKruis
(Coll. H. Meurs)

Op 28 maart 2013 precies twintig jaar na het overlijden van Bertus Fockens werd het Oorlogsherinneringskruis door mij teruggegeven aan de familie. Missie volbracht! Met respect voor een eenvoudige Nederlandse zeeman uit Baarn, die in de zes  oorlogsjaren dat hij van huis was zijn plicht deed.

Dank aan:
mevrouw Tuke Groenesteijn-Fockens,
heren Daan Werner en Henk Meurs

Bronnen:
Baarnse adres- en telefoonboeken (Groenegraf.nl CD ROM)
Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag
Diverse Internetsites
Familiearchief Fockens
Koopvaardij-oorlogsarchief
Stadsarchief Amsterdam
Wim Grund: ’De Johan van Oldenbarnevelt een schip met zes levens’, Uitgeverij Van Soeren & Co, Amsterdam, 1995/1996 
’Oranje, Een Koninklijk Schip’, idem, 2001


Ed Vermeulen (1942)
















Dit verhaal verscheen op maandag 20 april 2020 in de Baarnsche Courant  in de rubriek

 ’Vandaag is morgen alweer gisteren 


‘Vandaag is morgen alweer gisteren’ is een initiatief van de Historische Kring Baerne en Stichting Groenegraf.nl en verschijnt periodiek op maandag in de Baarnsche Courant en in het weblog van Groenegraf.nl. De verhalen worden afwisselend geschreven door 
Ed Vermeulen en Eric van der Ent. 

Wilt u meer lezen over oud Baarn?

Vragen, opmerkingen of tips? Neem gerust contact op. Uiteraard kunt u groenegraf.nl ook volgen op Facebook en Twitter

vrijdag 10 april 2020

Voor de Goede Orde deel 1


Per 1 april 1993 hield het Baarnse corps van gemeentepolitie op te bestaan. Als dan gaan in Nederland alle corpsen gemeentepolitie en de rijkspolitie op in de nieuwe Regionale politie. 
 
Dit is het einde van een traditie van circa anderhalve eeuw. Toch was Baarn al die tijd een uitzondering. Voor gemeentepolitie geldt namelijk een minimumgrens van 40.000 inwoners. Weliswaar lag die minimumgrens vroeger lager, maar Baarn was ook veel kleiner. Nu ca. 25.000 inwoners, in 1915 ca. 10.000 inwoners, in 1900 ca. 5.000 inwoners. En toch had Baarn al die jaren een eigen corps. De geschiedenis vertelt ons niet waarom de Politiewet in oude tijden voor Baarn een uitzondering heeft gemaakt.  
De heer Visser, korpschef ad interim, die vanaf 28 oktober '91 tot maart 1993 de overgang van gemeente- naar regiopolitie in Baarn heeft begeleid, heeft het initiatief genomen tot de uitgave van dit verhaal in boekvorm. De gemeente is de korpschef a.i. en de schrijver erkentelijk voor dit boekje - op - de - valreep. Maar bovenal is de gemeente het corps dankbaar voor anderhalve eeuw 'Goede Orde', zulks in de verwachting dat de nieuwe regionale opzet erin zal slagen de goede orde te bewaren, die aan het einde van de twintigste eeuw duidelijk de afzonderlijke gemeenten boven het hoofd groeit.

Baarn, maart 1993


mr. J.P. Miedema burgemeester van Baarn
Het Baarns korps gemeentepolitie in 1993
Het Baarnse korps gemeentepolitie, gefotografeerd ter gelegenheid van de 'verhuizing' in 1992 van het oude naar het nieuwe bureau.
Het Baarns korps gemeentepolitie in 1993
 Het boekje dat thans voor u ligt is bestemd voor politiemensen, inwoners van Baarn en andere belangstellenden. De oorspronkelijke gedachte was om het boekje een exclusief afscheidscadeau te laten zijn voor de collega's van de gemeentepolitie ter gelegenheid van de reorganisatie van de Nederlandse politie. Een afscheidsgeschenk, van het gemeentebestuur van Baarn, bij de opheffing van het korps Gemeentepolitie Baarn. Toch is daar uiteindelijk niet voor gekozen.
Het zou geen recht doen aan de inspanningen van de auteur om het boekje slechts toegankelijk te laten zijn voor een zo select gezelschap. Met name voor de inwoners van Baarn bevat het boekje informatie die zeer de moeite waard is. Daarnaast is het heel goed denkbaar dat (politie-) scholen en bibliotheken het boekje graag in hun collectie willen opnemen. Om de exemplaren die worden uitgereikt aan de medewerkers van het Baarnse Korps toch van een exclusief karakter te voorzien, is besloten die exemplaren te signeren. Zowel door de Burgemeester Mr. J.P. Miedema, de auteur als door ondergetekende. Wellicht voor de verzamelaars in de toekomst een gewild object!
Tot slot past hier een woord van dank aan het gemeentebestuur van Baarn dat als opdrachtgever deze uitgave heeft mogelijk gemaakt en een woord van dank aan de auteur, de heer S.N. Zwiep, voor de vele uren en voor de vele inspanningen die hij zich heeft getroost om dit zeer lezerswaardige boekje te schrijven.
Baarn, maart 1993
A.P.A. Visser
De korpschef a.i. van de Gemeentepolitie Baarn.
Burgemeester mr. J.A. Miedema en korpschef a.i. A.P.A. Visser voor een tegelplateau in een van de gangen van het nieuwe politiebureau aan de Eemnesserweg.

BESCHEIDEN BEGIN

Precies anderhalve eeuw geleden nam men in Baarn voor het eerst een veldwachter in gemeentedienst. Niemand zal hebben kunnen vermoeden, dat dit de aanzet was tot een politiekorps, dat meer dan vijftig personen zou gaan tellen. Denk nu ook niet, dat met deze Boering de allereerste wetsdienaar in Baarn aantrad.
Dankzij de al in een vroeg stadium verleende stadsrechten kende Baarn eeuwenlang een eigen bestuur. Geen democratie overigens, want van rechtstreekse verkiezingen was nog geen sprake. Dat veranderde pas toen in 1795 de Fransen ook hier iets van 'Vrijheid, gelijkheid en broederschap' kwamen brengen.
Een kleine selecte groep zorgde voor rust en orde. Bij Baarn zetelde bijvoorbeeld de Maarschalk van Eemland namens de Bisschop van Utrecht - de naam van het bosje aan de Eemnesserweg herinnert nog daaraan, omdat deze functionaris daaruit zijn brandstof kreeg - en ook de Schouten op de Brink drukten hun stempel op de ontwikkeling van Baarn.
Maar met het in dienst nemen van een eigen veldwachter nam het lokale bestuur ook in die sector de uitvoerende macht over. Wat voor de burger weinig of niets uitgemaakt zal hebben. Politie is voor de man-in-de-straat een overheidsapparaat, dus een heerlijke aanleiding voor de nodige kritiek. Aan bittertafels, op straat en zelfs op plaatselijk bestuurlijk niveau. Aan de ene kant wordt dan een te coulant optreden verweten, maar ook de roep om meer straffen en vooral strengere maatstaven is te horen. Behalve wanneer het de eigen portemonnee gaat treffen en wie zondigt er nooit tegen bijvoorbeeld de verkeersregels?  
In de gemeenteraad kwam dat eens tot een opmerkelijk incident. Het parkeerterrein op de Brink heeft er lange tijd uitgezien, of er dagelijks de nodige meeuwen boven vlogen, welke hun uitwerpselen duidelijk achterlieten. Ontelbare witte vlekken leken 't, waarin overigens op de grond wel degelijk een bepaalde symmetrie te ontdekken viel. Zij vormden de hoeken van parkeervakken.
Voor het grote parkeerterrein op de Brink naast de Paulus¬kerk moest de pastorie van de Ned. Herv. Kerk (links op de foto) gesloopt worden.
Nu werd er in een raadscommissie weer eens gemopperd op de nalatigheid van het politieoptreden, met name tegen de foutparkeerders. Die klacht werd door de burgemeester met de korpsleiding besproken en zo van hoog tot laag op het bureau doorgegeven. Het gevolg? Tijdens de eerstvolgende gemeenteraadsvergadering kregen zeven raadsleden een bekeuring, omdat die avond hun auto op de Brink niet keurig in zo'n vak neergezet was!

Nederlanders weten het zo gauw beter, zegt men. Speciaal tegen machtsmisbruik wil men het vingertje nog wel eens opheffen. Of de spot drijven met minder gelukkige maatregelen. Zoals die keer toen een paard op de Eemweg op hol sloeg. Werk voor de politie, die dan ook prompt in een auto uitrukte. De mannen van de 'goede orde' gingen voor het hollend paard rijden en lieten aan de achterzijde van de wagen de letters STOP aanspringen. Zonder resultaat uiteraard, want het paard zal wel niet hebben kunnen lezen.

* * *
Het kan aan het begin van een boekje, waarin over de geschiedenis van Baarn - zelfs al is het maar een bepaalde sector daaruit - geschreven wordt, geen kwaad goed aan te geven hoe bescheiden van omvang deze plaatselijke gemeenschap lange tijd geweest is. Aan het begin van de negentiende eeuw bijvoorbeeld kwam Baarn slechts met moeite tot een inwonertal van iets meer dan 800 zielen. Op het moment, dat de grote veranderingen in Baarn begonnen - wat het geval was toen in 1874 een spoorlijn uit Amsterdam in oostelijke richting voor een heus station in onze gemeente zorgde - telde Baarn nog maar nauwelijks 2600 ingezetenen. Geen wonder dus dat men hier geruime tijd volstaan kon met zegge en schrijve één postbode en één politieagent. Voor die brievengaarder zou dit trouwens nog een te grootse omschrijving zijn, want van post bestellen was toen nog geen sprake.

Wat geen moeilijkheden opleverde. Zakenbrieven kwamen hier nu eenmaal weinig voor, doodeenvoudig omdat er nauwelijks of geen zaken van enige betekenis in Baarn bestonden. Ooit was hier een tapijtfabriek gevestigd, maar die werd naar Deventer verplaatst. Terwijl een plaatselijke mandenmakerij moest worden opgeheven. Kranten werden slechts in zeer beperkte mate gelezen. Dat was trouwens geen goedkope gewoonte en omdat ervan krantenjongens nog geen sprake was, moesten de posterijen voor die distributie zorgen en daarvoor werd een hoog zegelrecht geheven.
Het tolhuisje aan de Baarnsche Dijk 'achter de kerk' (nu zouden we zeggen aan de Stationsweg), waar Froukje Overeem haar poststukken 'etaleerde'.

 Vorige eeuw kon het een financieel probleem van de eerste orde betekenen jarig te zijn en felicitatiebrieven te ontvangen. Zelf moest men dan porto betalen, een dubbeltje, en als de brief van ver kwam werd zelfs wel 15 cent gevraagd. Bedragen, welke in die eeuw menigeen in verlegenheid konden brengen. 0 ja, er bestonden ook toen al postzegels, maar men kende nog geen verplichte frankering en dus ... ! Enveloppen waren er evenmin, zodat de brief zo kunstig mogelijk dicht gevouwen moest worden en met een ouweltje gesloten. Die ouwels bleven trouwens nodig, toen de eerste 'couverts' hun intrede deden. Want die waren (nog) niet gegomd. Dichtlakken gebeurde natuurlijk ook. Wie dat in Baarn zelf niet kon, nam de moeite even bij brievengaarder Jan Verwoerd in Soestdijk langs te gaan, om daar voor één cent de brief te laten dichtlakken.

Voor de familiecorrespondentie in Baarn kon men hier volstaan met één enkele kracht. Tot ver in de vorige eeuw was dat Froukje, de echtgenote van Jan Overeem, die in het tolhuisje aan de Baarnse Dijk achter de Brinkkerk woonde. Zij behoefde zelf niet te bezorgen, maar plaatste rijen brieven achter haar ramen. Ook gaf zij de post aan anderen in die buurt mee en daarvoor werden heus niet alleen volwassenen ingeschakeld.
De veiligheid van mens en goed in Baarn was in die jaren toevertrouwd aan ... het rechteroog van Boering. De enige veldwachter (en maar met één oog) die onze gemeente toen rijk was.
In 1843 was deze man hier aangesteld op een weeksalaris van vier gulden. Kennelijk werd rekening gehouden met een uitkering die Boering daarnaast nog van het Rijk kreeg. Evenmin een vetpot, maar in de militaire dienst was zijn linkeroog bij het afvuren van een stuk geschut dermate beschadigd, dat hij daardoor afgekeurd werd. Zijn grote postuur woog overigens ruimschoots op tegen het gemis van dat oog. Vermoedelijk dankte hij zijn benoeming in Baarn zelfs aan dat 'heldenfeit'. Met de nodige eerbied werd tenminste gefluisterd, dat hij de verwonding in de een of andere veldslag zou hebben opgelopen.
Veel hinder zal Boering in Baarn niet van zijn ongemak ondervonden hebben. Want zijn belangrijkste taak bestond uit het rondbrengen van papieren voor burgemeester Pen (de zoon van de allereerste burgemeester na de Franse tijd), of diens broer de notaris.
Die werkzaamheden waren hem aan zijn uniform aan te zien. De zakken waren gaan uitpuilen door de veel te grote last, welke zijn met koperen knopen versierde fluwelen jas keer op keer moest dragen. Terwijl zijn wat sjokkerige gang evenmin bevorderlijk was voor zijn imago van Baarns 'sterke arm'.
Wanneer hij voor de notaris rondging, borg Boering die papieren steevast in een gele perkamenten map. De ellenlange zwarte band, waaraan die tas dan werd opgehangen, glom als een pas gepoetste schoenriem. Op weg naar Soestdijk, waar heen wekelijks zijn ronde leidde, zag men Boering altijd lopen met een knoestige stok onder de arm.
Voor de Baarnse jeugd werd Jan Boering als een schrikbeeld afgeschilderd. Het geweten van al die jongens en meisjes werd keer op keer gekweld in de gedaante van deze politieman. Want de Baarnse ouders misbruikten de goedhartige veldwachter als een soort boeman bij de opvoeding. Zo in de trant van 'Pas op hoor, of ik zeg 't aan Boering'.
Nee, zo'n slecht baantje was het nu ook weer niet om in die tijd gemeenteveldwachter te zijn. Het allesbehalve hoge honorarium kon met allerlei neveninkomsten opgetrokken worden. Met de maand december als absolute uitschieter, want dan nam Boering de bezorging van de Utrechtse Almanakken, uitgegeven door Kemink & Zn voor zijn rekening.
Dat leverde hem behoorlijk wat kwartjes op, bij de een kreeg Boering misschien wat meer dan bij de ander. Och, verschil moet er nu eenmaal zijn. Overigens niet zo gemakkelijk verdiend, want de man legde te voet heel wat kilometers af van de ene uithoek van Baarn naar de andere. Kon hij door het bos van Pijnenburg naar Drakensteyn, hij wandelde ook van Ewijckshoeve naar Steevlied en Drakenburg. Dat zoiets niet illegaal gebeurde, wordt wel bewezen door het raadsbesluit in Baarn van 26 september 1877. Toen werd beide veldwachters - want er was inmiddels al een tweede benoemd - f 50,-- per jaar meer verdienste in het vooruitzicht gesteld, mits zij als compensatie daarvoor bereid waren in de toekomst geen Utrechtse Almanakken meer rond te brengen.
Tot tweede gemeenteveldwachter in Baarn werd op 9 juni 1855 E. Hoes benoemd. In veel opzichten het tegenovergestelde van die oude, vertrouwde Boering. Hoes: een lange, slanke jongeman in een voor die tijd modern en perfect zittend uniform. Een en al beweging, goedlachs maar behept met de nodige politie idealen, welke duidelijk uit zijn flonkerende ogen spraken. Eerlijk gezegd bracht het stijve, wat traditioneel ingestelde Baarn zijn gulheid met processen-verbaal al gauw in verband met dienstklopperij.
De naam van collega Hoes zou overigens om andere redenen nog met vette letters in de Baarnse archieven genoteerd worden. Want de zwavelstok waarmee met de nodige show de allereerste olie-straatlantaarn in onze gemeente werd aangestoken, had hij in de hand. Een eerste proef met vier lampen, welke aan een touw over de straat bungelden. Eind 1861 besloot de gemeenteraad liefst 12 van die 'moderne' straatverlichting - met olielampen - aan te schaffen.
* * *
Wat gebeurde er in die begintijd weinig en wat lag het tempo laag. Die geleidelijke uitbouw maakt het steeds moeilijker namen te blijven noemen, terwijl men niet de fout moet maken de latere jaren daarmee over één kam te scheren. Het valt gewoon niet meer te vergelijken, hoewel het tijdsbestek op de geschiedenis geprojecteerd kort lijkt.
De grotere mobiliteit en automatisering in de laatste periode hielden gelijke tred met de onstuimige groei van het bevolkingsaantal. Maar dat is heden en daarom is het goed even terug te kijken naar het verleden. Ook op justitioneel gebied.
Waren de 'Heerlijkheden' in vroeger eeuwen als paddenstoelen uit de grond verrezen - in deze omgeving Baarn, Eembrugge en Lage Vuursche ieder apart - zeer zeldzaam bleven de 'Hooge Ambachtsheerlijkheden'. Toch viel Baarn in 1674 die eer ten deel, beter gezegd Prins Willem III, die dat jaar Huize Soestdijk veranderde in een jachtslot en door de Staten van Utrecht royaal voor zijn verdiensten moest worden onderscheiden. De eer werd niet alleen aan Baarn bewezen, het werd gekoppeld aan een combinatie met Soest, Eembrugge en Eemnes.
De geschiedenis herhaalt zich, wil een bekend cliché en inderdaad. Wie nu de nieuwe samenwerkingsvorm in schaalvergroting er naast legt, ziet in de regio Eemland Noord welhaast dezelfde plaatsnamen. Overigens was er wel een en ander gebeurd om dat hoogste bestuurscollege in Utrecht zo grootmoedig te maken. In het rampjaar 1672 werden de Nederlanden aangevallen door liefst vier buitenlandse mogendheden. De Fransen hadden zich meester gemaakt van het Sticht, zodat de Lelievlag van de Utrechtse Dom wapperde.
Met de komst van Prins Willem III keerden de kansen en uiteindelijk werden ook de Fransen verjaagd. Bovendien zorgde deze Stadhouder er ook voor, dat Utrecht in de Statenbond weer als stemhebbend lid werd toegelaten bij de Zeven Provinciën. Utrecht kreeg de kans daarvoor dankbaarheid te tonen, toen deze tot Stadhouder uitgeroepen Prins van Oranje (Willem III dus) uitgerekend in dit gewest een jachthuis realiseerde. Daarom droeg men hem (de latere Koning van Engeland) in 1674 deze Hooge Ambachtsheerlijkheid op. Waarmee die Willem in feite onbeperkt gebieder in deze streek werd.  
Justitioneel was veruit het belangrijkste, dat Baarn en Omstreken een eigen rechtbank kregen, waarvoor de Prins op de hoek van de Brink, Brinksteeg en Hoofdstraat (de

plaats waar nu de Hema staat) een zelfstandig Gerechtshuis liet bouwen. Voorts benoemde hij daarvoor een rechtbank met de naam 'Het Hooge Geregt van Baarn en aanhoorige dorpen'
Het Regthuis op de hoek van de Brink en Brinksteeg (nu Brinkstraat), zoals Prins Willem III dit liet bouwen.

Midden in de dorpsgemeenschap heeft dat Regthuis altijd een dominerende rol in onze plaatselijke geschiedenis gespeeld. Ringen in de keldermuren getuigden van de functie voor gevangenen. Maar ook het Baarns bestuurscollege vond er een onderkomen en in de vorige eeuw nam het gebouw ook als horecaonderneming een voorname plaats in de dorpsgemeenschap in.
De Prins kon zelf die rechtbank niet voorzitten en dus benoemde hij een plaatsvervanger, die de titel van Drossard kreeg. Vervolgens telde het college zeven rechters uit Baarn en omgeving, alsmede een secretaris. Het onafhankelijke karakter is nogal eens gebleken, ondermeer als namens de Hooge Ambachtsheer recht moest worden gesproken. Wat zelfs de doodstraf tot gevolg kon hebben, waarvan in 1701 een onthoofding op de Brink een bekend voorbeeld is. Ook heeft er in de omgeving een heuse galg gestaan.

Wel op enige afstand van de toenmalige bebouwde kom van Baarn, namelijk in de Vuursche bossen. Daar wordt nog een heuveltje aangewezen, waar dit houtwerk gestaan moet hebben. Daar konden veroordeelden blijven hangen, tot het lijk vergaan was, zoals in die tijd de voorschriften luidden.
Bronnen:
Uitgegeven in verband met de reorganisatie van de Nederlandse politie en het opgaan van de Gemeentepolitie Baarn in Regiopolitie Utrecht District Eemland-Noord.
Tekst:  S.N.  Zwiep 

Illustraties:  Historische  Kring  Baerne  Politiearchief, Baarnsche Courant en vele particulieren
Druk:  Bakker  Baarn  

geplaatst door L.J.A.Bakker