Carel Laoût |
Op
Kerstavond, ’s avonds om 7 uur, zal het Jongenskoor van de St. Nicolaaskerk
onder leiding van Carel Laoût op de Brink kerstliederen zingen; enige uren
later zullen dezelfde jongens hun vreugde over de komst van de Verlosser
uitjubelen in de wondermooie Mis van Mozart in C dur in hun parochiekerk en op
de morgen van de eerste Kerstdag zullen zij met het mannenkoor — wederom onder
leiding van hun dirigent — de achtstemmige dubbelkorige mis ”Hodie Christus
natus est” van G. da Palestrina uitvoeren en daarmede voor velen de kerkelijke
viering van het kerstfeest tot het hoogtepunt van de dag maken.
Carel Laoût werd in Juni 1914 te Wognum (N.H.) geboren. Zijn vader was hoofdonderwijzer te Wadwaij en tevens dirigent van het R.K. kerkkoor. Enige jaren na de geboorte van Carel verhuisde de familie Laoût naar Spanbroek waar Carels vader dezelfde functies aanvaardde, die hij in het dorpje Wadwaij had bekleed.
Carel kreeg reeds op jeugdige leeftijd van zijn vader pianoles. Toen hij de lagere school te Spanbroek verliet ging hij naar een kostschool te Echt (L.) om middelbaar onderwijs te volgen en vervolgens naar het bisschoppelijk college te Rolduc waar hij de H.B.S. afliep. Daar kwam hij op 17-jarige leeftijd voor de keuze te staan van het beroep. Carel moest zich onderwerpen aan een test. welke het zeldzame advies opleverde dat hij of naar zee, of naar de muziekschool moest. Had de impulsieve Carel het alleen voor het zeggen gehad dan zou hij waarschijnlijk op de zeevaartschool terecht gekomen zijn. Tijdens een gehoorauditie had een van zijn leraren echter bemerkt, dat Carel een bijzonder goed muzikaal gehoor had en diens advies gaf uiteindelijk de doorslag. In 1931 ging Laoût naar de Kerkmuziekschool te Utrecht en drie jaar later, met het diploma van de Muziekschool op zak, liet hij zich inschrijven als leerling van het Conservatorium te Amsterdam voor de hoofdvakken piano en orgel. In datzelfde jaar werd hij (op 20-jarige leeftijd) benoemd tot directeur-organist van de kerk van O.L. Vrouw van Lourdes te Amsterdam. In 1937 verwierf de jeugdige dirigent de diploma’s van het Conservatorium voor de beide hoofdvakken waarin hij gestudeerd had. Hij was dus nauwelijks afgestudeerd toen hij op 1 September 1937 tot directeur-organist van het kerkkoor „Cantate Domino” te Baarn benoemd werd, waar spoedig bleek, dat het hem ernst was met zijn dubbelfunctie.
In
1946 werd Carel Laoût benoemd tot dirigent van het Klein-Omroepkoor van de Ned.
Radio Unie. Thans heeft hij de leiding van alle koorformaties van de N.R.U.
zoals daar zijn het Groot-Omroepkoor. het radiokoor, het klein-radiokoor en het
kamerkoor. Laoût streeft er met zijn koren naar muziek, die niet onmiddellijk
tot iedereen spreekt, zo mooi uit te voeren, dat juist de mensen, die van plan
zijn hun radiotoestel af te draaien alleen al door de schoonheid van de klank
en de expressie geboeid zullen blijven luisteren. Het is zijn doel, om door de
overtuigingskracht, die van de gezamenlijke inspanning van dirigent en zangers
uitgaat ook muziek die niet „direct in het gehoor ligt” voor een brede schare
van luisteraars toegankelijk te maken. Onder leiding van Laoût heeft het Klein
omroepkoor, zowel wat betreft de uitgevoerde werken als de wijze van
uitvoering, een peil bereikt, dat opmerkelijk mag worden genoemd. In vakkringen
wordt Carel Laoût dan ook beschouwd als een der grootste bouwmeesters van de
koor-cultuur van deze tijd.
De successen, die Laoût als dirigent
van radio-koren zijn ten deel gevallen, zijn hem niet naar het hoofd gestegen.
Hij is de eenvoudige bewoner van het Baarnse Tolhuis gebleven, de zwoeger voor
zijn geliefd jongenskoor, waarvoor hij zelf de muziek uitschrijft en waarmee
hij meermalen in het Tolhuis repeteert, omdat het kerkkoor, sinds de brand in
de St. Aloysiusschool (Sept. 1953), geen vast repetitielokaal meer heeft. De
repetities worden thans gehouden in het St. Nicolaasgebouw. Vindt in dit gebouw
echter een vergadering of een andere samenkomst plaats dan moeten de zangers
elders een repetitiegelegenheid zoeken. Zij vinden die meestal in het tolhuis,
soms bij een der leden thuis. Als we de vraag zouden moeten beantwoorden, of
Laoût zijn zangertjes en zangers de waardering genieten waar zij recht op
hebben dan zouden we een ontkennend antwoord moeten geven.
Dirigent, mannen en jongens brengen
grote offers om het koor in zijn huidige vorm te handhaven. En dat niet alleen
vanwege de veelvuldige repetities, waar tal van uren mee gemoeid zijn, óók
financieel. De jongens moeten zelfs hun uniforme kleding, waarin zij buiten de
kerk optreden, uit eigen middelen betalen.
Moge het
zó worden, dat de velen, die vreugde beleven aan het beluisteren van dit
toonaangevend mannen- en jongenskoor en die er trots op zijn dit koor in hun
midden te hebben ook bereid zijn er iets voor te doen. Ongetwijfeld zou dit
voor de dirigent en de leden van het koor een stimulans zijn om nieuwe
uitzonderlijke prestaties tot stand te brengen.
Het Jongenskoor |