vrijdag 27 maart 2020

Hornsveld Dahliakoning


Hendrik Hornsveld, dahliakoning


Onmiskenbaar was hij een markante figuur binnen de Baarnse gemeenschap, klein van stuk, een volle baard, zijn breedgerande hoed soms zwierig achter op zijn hoofd, vol kwinkslagen, herkend door jong en oud: Hendrik Hornsveld, een internationaal gelauwerde bloemist, orchideeën- en dahliakweker. Voor zijn dahlia’s kreeg hij een groot aantal prijzen en vakonderscheidingen en op 23 juli 1947 werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. En zijn ‘Burbankia’, de dahliakwekerij aan de Faas Eliaslaan, was een lokaal, landelijk en internationaal begrip. 
Kwekerij Burbankia

De kinderen van Hendrik en zijn echtgenote Heintje hadden een aantal eigenschappen gemeen: ze waren opgewekt, sociaalvoelend en ze kenden een grote saamhorigheid en aanhankelijkheid jegens hun ouders en elkaar. Er was dan ook sprake van een hechte familieband in deze kunstzinnige familie. Hendrik werd op 27 maart 1863 geboren als oudste zoon van Nicolaas Hornsveld en Maria de Ruig in de tuinmanswoning op het buitengoed van de familie Poggenbeek in Soest, bij wie vader Nicolaas tuinbaas was. Hendrik kwam al jong in aanraking met het tuinvak en hij hielp zijn vader met alle voorkomende werkjes op de buitenplaats. Hij was niet alleen een ijverige, maar ook een leergierige leerling. Als jonge knul wist hij al een groot aantal plantensoorten van elkaar te onderscheiden en het kweken van kasplanten had hij spoedig onder de knie. Zijn leven lang is zijn stelregel geweest: je mag nooit een plant in je handen nemen als je niet weet hoe die heet.
Rond zijn achttiende jaar ging hij bij een baas werken, maar bleef aanvankelijk nog wel bij zijn ouders in de kost. Deze eerste werkkring vond hij als tuinjongen bij de familie Nachenius, die op de buitenplaats ‘Middelwijk’, aan de huidige Middelwijkstraat, woonde. Hier verdiende hij met lange dagen drie-en-een-halve gulden per week, een bedrag dat voor zijn moeder een welkome aanvulling betekende op het toch al niet zo hoge weekloon van vader Nicolaas. Na een aantal jaren op ‘Middelwijk’ te hebben gewerkt, ging hij als tuinjongen naar de familie Van der Vuurst, waarschijnlijk ook op een buitenplaats in Soest, waar hij echter twee kwartjes op zijn weekloon moest inleveren. Kort daarop is Hendrik als tuinman naar De Meern vertrokken, maar waar hij daar precies werkte, is niet meer bekend. Wel is bekend dat hij, nu hij voor zichzelf moest zorgen, in financiële moeilijkheden kwam. Zijn weekloon was laag en er moest toch kostgeld betaald worden. De zoon, waarschijnlijk heette hij Willem, van zijn vroegere werkgever de heer Nachenius, met wie hij redelijk goed bevriend was, heeft Hendrik uit de nood geholpen door hem een geldlening te verstrekken, die Hendrik later mondjesmaat afbetaalde. Over deze zaken werd o.a. geschreven in een brief van Hendrik aan zijn jonge vriend. Deze brief is nog bewaard gebleven.

Nog maar kort na zijn komst in De Meern, werd Hendrik ziek en keerde hij terug naar zijn ouderlijk huis. Na zijn herstel kreeg hij, op voorspraak van de vader van zijn vriend, een betrekking bij een bakker in Weesp. Vanuit dit nieuwe kosthuis schreef hij op 28 juni 1885 de hiervoor genoemde brief aan zijn vriend Nachenius. Op zijn nieuwe werkplek - waarvan niet meer bekend is om welk bakker het precies ging - verdient hij zeven gulden per week. Een echte financiële verbetering. Van zijn verdiende centjes geeft hij zijn moeder vijf gulden, waarop hij bijzonder trots is. Zelf houdt hij twee gulden, waarmee hij – zoals hij schreef - zijn eigen klompen en een pet kan kopen. Zo kwam Hendrik, mede door hard en lang (over)werken, eindelijk weer boven Jan.
Het was omstreeks deze jaren dat de liefde voor zijn Heintje, Hendrika van der Woord meer inhoud ging krijgen. Zij kenden elkaar al vanaf hun zeventiende, maar pas toen kregen zij officieel ‘verkering’. Korte tijd later, het was 1887, verloofden zij zich en op 16 mei 1890 stapten zij in het huwelijksbootje.  Hoe Hendriks overgang van knecht naar bedrijfsvoerder is verlopen, is nauwelijks boven water te halen. Ruim vóór 1900 moet hij al een kwekerij aan de Faas Eliaslaan, destijds Noorderlaan, hebben gehad, waar hij vooral chrysanten en orchideeën kweekte. Bekend is dat Hendrik in 1886/87 via een dahliaprijscourant van een kweker in het Duitse Nieder Walluf enige dahliaknollen kocht van het soort ‘Anton Grünewald’. Een enkelbloemige, lichtroze soort met goede eigenschappen: lange stelen, goed houdbaar op water, enz. Van deze knollen maakte hij stekken met het doel te gaan kruisen. Verder kocht hij dahliaknollen die rechtstreeks uit Duitsland en uit Mexico kwamen. Met deze soorten begon hij zijn eerste kruisingsproeven. De eerste resultaten waren echter niet gunstig: fletse kleuren, slappe stelen en onregelmatige bloemvormen.
woonhuis Burbankia

Pas na een periode van zeven jaar, het was toen 1903, verkreeg hij een ras dat volgens de kenners, de keurmeesters, een grote toekomst inhield: de pioenbloemige dahlia, waarmee Hendrik de daaropvolgende jaren grote successen zou behalen. Al rond 1900 ging hij met nieuwe variëteiten naar bloemkeuringen die periodiek werden gehouden in de Kroningszaal van Artis in Amsterdam. In het eerste decennium van de nieuwe eeuw en aan het begin van zijn dahliacarrière behaalde hij voor zijn aanwinsten talrijke certificaten, getuigschriften en medailles. Vrijwel nooit kwam hij met lege handen thuis uit Amsterdam, Brussel, Parijs, Düsseldorf en Londen. In laatstgenoemde stad kwam hij in 1914 in het trotse bezit van de door de Engelse dahliavereniging beschikbaar gestelde massief zilveren beker. Een zeer hoge onderscheiding die destijds nog niet eerder aan een buitenlander toegekend was.

Onvermoeibaar ging Hendrik door met het zoeken naar nieuwe en waardevolle variëteiten en rassen. En rond 1915 kwam zijn eerste prijscourant uit: dahliaknollen voor vijftig cent, maar de allernieuwste soorten voor negen gulden per stuk! Omstreeks 1908 was Hendrik via de vakpers in contact gekomen met de Amerikaanse bloemkweker Luther Burbank. Deze vermaarde tuinbouwkundige, die leefde van 1849 tot 1926, werkte bijna zijn hele leven op zijn kwekerij in Santa Rosa, Californië, tachtig kilometer ten noorden van San Francisco. Aan Burbank werd met ongekend succes een ongebruikelijke werkwijze toegeschreven: hij geloofde van jongs af aan in buitenzintuiglijke waarneming en in wederzijdse relatie tussen planten en mensen.
Hendrik raakte, misschien aangetrokken door Burbanks telepathische begaafdheid of door zijn waardevolle kweeksuccessen, geïmponeerd, zocht contact en richtte een schriftelijk verzoek aan hem om z’n huis en z’n bedrijf naar hem te mogen vernoemen. Wonderwel voldeed Burbank aan Hendriks verzoek. Hendrik latiniseerde de naam en vanaf dat moment prijkte in fraaie, door zijn zoon Dirk geschilderde letters de naam ‘Burbankia’ op zowel de houten woning als het stenen huis op de kwekerij. Briefpapier en telegramadres volgden de gebeurtenis. 
Hendrik Hornsveld

Hendrik legde, vooral via de vele tentoonstellingen, vele contacten met binnen- en buitenlandse kwekers en kreeg in de loop der tijd naamsbekendheid, ook op paleis Soestdijk. Elk jaar werd hij vervolgens in september op Soestdijk ontboden om aan koningin Emma en later aan koningin Wilhelmina zijn nieuwe aanwinsten te laten zien. Het leverde hem de nodige bestellingen op en een aantal van deze nieuwe aanwinsten waren vernoemd naar leden van het koninklijk huis, zoals de ‘Prinses Juliana’, een met vele prijzen bekroonde en zeer gewilde witbloeiende dahlia. Ondanks alle belangrijke aanwinsten en de onvolprezen waardering voor zijn producten kwam zijn bedrijf niet tot financiële successen: Hendrik was veel te vrijgevig om een goed zakenman te zijn. Het begon toen hij bezoekende collega’s tekst en uitleg gaf over de manier waarop hij nieuwe kruisingsmethoden tot stand wist te brengen. Het was toen nog niet bekend op welke wijze nieuwe rassen moesten worden verkregen. Hendrik verkocht hiermee zijn vakgeheim dus niet, maar gaf het in zijn edelmoedigheid en goedgelovigheid gewoon weg. Aan vakbroeders die met de verstrekte informatie zelf aan het werk gingen en uiteindelijk de winst uit de verkregen resultaten opstreken. En zo is het Hendrik eigenlijk zijn hele leven vergaan. Een ieder die de kwekerij of het gezin kwam bezoeken, ging weer naar huis met een flinke bos dahlia’s, waarvoor in de winkel al gauw drie tot vier kwartjes moest worden neergeteld. Bij iedere zieke buurvrouw of jarige notabele werd een weelderig boeket bezorgd. En jarenlang, zowel voor als na de oorlog, gaf ‘Opa met de Baard’ vetplantjes weg aan de kinderen die hem hun overgangsrapport lieten zien. Het was allemaal tekenend voor zijn karakter. 

Vrijgevig was overigens ook zijn vrouw Heintje: honderden liters overheerlijke soep vonden destijds in een in een schone theedoek geknoopt pannetje hun weg naar zieken en behoeftigen. De bloeitijd van ‘Burbankia’ viel in de periode van de twintiger en begin dertiger jaren van de vorige eeuw. In het midden van de jaren dertig, toen de kwekerij en de opstallen zo’n dertig tot vijfendertig jaar oud waren, begonnen de kassen in verval te raken. Twee van de zes kassen waren inmiddels afgebroken, mede door het feit dat de orchideeëncultuur werd beëindigd. De oudste kassen kregen tussen 1933 en 1936 een grote opknapbeurt. De lange kas kreeg een schilderbeurt, een nieuwe verwarmingsketel en er werden nieuwe buizen aangelegd. Ook de twintig grote broeiramen moesten van tijd tot tijd van nieuw houtwerk en glas worden voorzien. Zaken die hoge investeringen verlangden.
Hendrika van de woord voor Burbankia

Tot aan de Tweede Wereldoorlog waren dahlia’s het belangrijkste kweek- en verkoopproduct. Zoon Klaas reisde hiermee en met ander gekweekt kleingoed tweemaal per week de bloemenwinkeliers in Amsterdam af. De oorlogsjaren brachten moeilijke tijden voor ‘Burbankia’. Niet alleen kwam Hendrik op leeftijd, maar vooral, en zeker in de laatste oorlogsjaren, kon de benodigde hoeveelheid kolen voor de verwarmingsketels niet meer worden bemachtigd. Na de oorlog zou er een voorzichtig herstel optreden. Op 16 maart 1945, enkele weken voor het einde van de oorlog, kwam Hendriks geliefde en zorgzame vrouw te overlijden. Anderhalf jaar lang zou zijn kleindochter Henny van Wijk het huishouden verzorgen. Een niet geringe taak, want ‘Burbankia’ kende een forse aanloop van tuinbazen, vaklieden en allerhande kennissen. Bovendien kon opa Hendrik, met het toenemen der jaren, wel eens brommerig uit de hoek komen. Maar opa was zeer tevreden over zijn hulp en het huishouden liep op rolletjes. Op 18 september 1946 trad Henny in het huwelijk en vertrok naar Veenendaal. Een nieuwe huishoudster werd gevonden in de persoon van ‘juf’ Vermeul uit Boskoop. En alles verliep naar ieders tevredenheid.

Hendrik was inmiddels echt aan zijn oude dag begonnen. Slechts een schamel veldje dahlia’s sierde ’s zomers ‘Burbankia’. Hendrik keutelde weliswaar nog wat rond in huis en op de kwekerij, maar z’n activiteiten werden allengs minder. Op de fiets zat hij echter nog bijna dagelijks om tot op hoge leeftijd familie en oude collega’s te bezoeken. In 1950 vertrok ‘juf’ Vermeul en namen zijn zoon Klaas en diens gezin hun intrek op ‘Burbankia’. Opnieuw was Hendriks verzorging gelukkig verzekerd. Hij was inmiddels zevenentachtig jaar. In rust en vrede, genietend van een goede gezondheid, alsook van een goede sigaar, bracht hij zijn laatste jaren door in zijn eigen kamer op het ook ouder wordende ‘Burbankia’. En zijn negentigste verjaardag, zoals eerder ook zijn zeventigste, tachtigste en vijfentachtigste, werden hoogtepunten in zijn leven en dat van zijn grote familie. Van heinde en verre kwam steeds het bezoek, soms tot zo’n driehonderd gasten. En de felicitatiepost stroomde elke keer weer binnen. Op zijn negentigste ontving hij maar liefst tweehonderdzesenzeventig stuks post. Alle verhalen nemen een einde, zo ook het levensverhaal van Hendrik Hornsveld. Op 18 december 1956 ging deze reeds enige weken langzaam opbrandende kaars uit. De begrafenis vond plaats op de nieuwe algemene begraafplaats aan de Wijkamplaan. Met hem is een belangwekkende familie-episode verstreken. Zijn zoon Klaas en zijn schoondochter Matje bewoonden het huis nog tot 1973. Na Klaas’ overlijden op 5 juli 1973 werden huis en erf verkocht. In juni 1975 kwamen de slopers, binnen enkele dagen behoorde ‘Burbankia’ tot het verleden en werd het oude, vertrouwde plekje ingenomen door een bungalow.


Bron:

Dit artikel is ingekort overgenomen uit het prachtige boek Genealogie & Geschiedenis Familie Hornsveld  van Anneke van Dalen en Daan H. Werner. 



geplaatst door L.J.A.Bakker







zondag 22 maart 2020

Lenteleven met 44 tegelplateau's

Lenteleven met 44 tegelplateau's

Kleuterschool Lenteleven
We gaan een kijkje nemen in kleuterschool Lenteleven gelegen aan de Acacialaan waar aan de muren van de gangen en de lokalen van het gebouw 44 prachtige tegelplateau's waren ingemetseld waarop sprookjes, liedjes en vrolijk spelende kinderen op waren afgebeeld. 
De tegels voor de muren van de kleuterschool Lenteleven zijn vermoedelijk vervaardigd in de Hilversumse Plateelbakkerij. Lenteleven werd rond 1920 gebouwd en ook de tegels zullen rond die tijd zijn ontworpen en gebakken. Elk tegelplateau bestaat uit zo’n tien tegels waarop een voorstelling in de kleuren rood, groen, geel, blauw en zwart is uitgevoerd. Naast 24 afbeeldingen van overbekende sprookjes als Sneeuwwitje, Hans en Grietje en Assepoester zijn er ook liedjes als 'Liesje leerde Lotje lopen' op de tegels verbeeld. Daarnaast zijn er voorstellingen van spelende kinderen afgebeeld zoals een strandtafereel.


de toiletten rond 1920
Lenteleven lang geleden

de Hoofdingang
1975 een kijkje in de gang Links Eric Bakker 
en rechts Joke Bakker
Sandra Bakker op de arm van Joke






Dit tegeltableau waarop kindertjes een zandkasteel langs de vloedlijn bouwen, behoorde oorspronkelijk bij Lenteleven.


In 1984 moest de oude kleuterschool Lenteleven plaatsmaken voor nieuwbouw

Nadat de kleuterschool Lenteleven integreerde in de school De Oorsprong en het gebouw werd gesloopt, besloot de gemeente Baarn in eerste instantie de 24 sprookjestableaus een plaats gegeven in het sociaal cultureel centrum De Speeldoos. Ook De Oorsprong kreeg vijf tegelschilderingen ter herinnering aan Lenteleven en twee gingen naar de Historische Kring Baerne. In de loop der jaren hebben de meeste tableaus een permanente plaats in De Speeldoos gekregen.Hieronder een impressie van deze plateau's.













 
VRAAG:
Er is een vraag bij ons binnengekomen over de gezichten. Alle gezichten zijn namelijk zwart. Waarom heeft men voor deze uitvoering gekozen? Helaas weet ik het niet.
 
Weet U het antwoord laat het ons dan even weten, alvast bedankt. 

maandag 9 maart 2020

De wereld in de greep van het coronavirus, handen wassen!

door Eric van der Ent


Op het moment van schrijven van dit verhaal wordt bekend dat in Nederland de tweeëntachtigste besmetting is vastgesteld. Nike heeft bekend gemaakt dat het personeel van het Europese hoofdkantoor in Hilversum naar huis gestuurd is omdat een medewerker besmet is met het coronavirus. De wereld houdt de adem in. Het belangrijkste advies luidt: Handen wassen!

Bij het benoemen van vreselijke epidemieën , denken we op dit moment aan ziekten als corona en SARS, maar door de eeuwen heen is de wereld door veel meer ziekten getroffen, zoals bijvoorbeeld de pest, pokken, typhus, cholera, Spaanse griep, t.b.c. en aids. Stuk voor stuk vreselijke ziekten die miljoenen levens verwoest hebben. 

Een hospitaal vol met slachtoffers van de Spaanse griep in het rampjaar 1918
(Bron: Wikipedia, courtesy of the National Museum of Health and Medicine,
Armed Forces Institute of Pathology, Washington)

Bij een ziekte als ‘de griep’ wordt niet gelijk gedacht aan een ernstige, dodelijke ziekte, want is het niet zo dat je na een paar dagen op bed liggen, en je flink beroerd voelen, je weer volledig herstelt? Vaak is dat gelukkig zo, maar wist u dat het griepvirus verantwoordelijk is voor de grootste pandemie (wereldwijde epidemie) die zich ooit heeft voorgedaan? En nog steeds vrezen de deskundigen met grote vreze. De vraag is niet OF zich een volgende verschrikkelijk griep-epidemie zal voordoen, maar WANNEER die zich zal openbaren. Geen leuke gedachte. De medici maken zich grote zorgen en doen hun uiterste best om het zich steeds muterende virus het hoofd te bieden. En nu is het de beurt aan corona om paniek te veroorzaken. Want paniek is er. In China sluiten veel bedrijven hun deuren, reeds geboekte vakanties worden geannuleerd, de waarde van aandelen keldert mondiaal. Mondkapjes en desinfecterende zeep zijn wereldwijd uitverkocht. We hoesten en niezen met zijn allen in de holte van de elleboog. Er zijn grote zorgen, maar ook hier zullen we met zijn allen weer overheen komen, net zoals dat ooit het geval was bij de Spaanse griep.

Een wondermiddel tegen de Spaanse griep aangeboden
 door een Baarnse drogist. Het bleek helaas niet te
werken en moest onder de noemer kwakzalverij geplaatst worden.
(Bron: Baarnsch Nieuwsblad 23-8-1918, archief HKB)
Drogist Faassen, Bos(ch)straat, de drogist die Mijnhardt’s Glorin tabletten tegen Spaanse griep verkocht.
(Coll. Groenegraf.nl)
Ooit hield hield ook deze Spaanse griep Baarn in zijn greep. In 1918 ging het helemaal mis. Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) brak de Spaanse griep uit. De Eerste Wereldoorlog kostte wereldwijd aan circa 10 miljoen militairen en 5 miljoen burgers het leven, maar dat was nog niets vergeleken met wat de Spaanse griep zou aanrichten. Naar schatting eiste deze griep aan ongeveer 50 miljoen mensen het leven. Het griepvirus doodde in 24 weken meer mensen - het dubbele zelfs - dan het aidsvirus. Het was verschrikkelijk. Het officiële aantal slachtoffers in Nederland dat aan deze ziekte bezweek bedroeg 21.284 mensen, maar daar komen ook nog de slachtoffers bij die door deze ziekte een longontsteking kregen en dat niet overleefden. Als we die aantallen bij de 21.000 slachtoffers tellen komen we op 60.000 doden. Ook in Baarn werden vele slachtoffers betreurd.

Waar het virus precies vandaan kwam is niet bekend. De naam doet vermoeden dat de oorsprong van het virus in Spanje lag, maar de naam ‘Spaanse griep’ ontstond omdat in Spanje uitgebreid in de media geschreven werd over het virus. De oorlogvoerende landen publiceerden zo min mogelijk over het virus, zodat ‘de vijand’ niet zou merken hoe zeer het land getroffen werd door de ziekte. Er wordt wel gedacht dat het virus is overgekomen uit Amerika. Dat land verscheepte grote aantallen militairen naar Europa om een eind aan de Eerste Wereldoorlog te maken. Vele van hen stierven al voordat ze Europa bereikten. Of de oorsprong echt in Amerika lag is niet meer te achterhalen.


Zo snel als het virus in 1918 opkwam, zo snel verdween het in 1920 ook weer. In 1918 was er sprake van twee griepgolven. In 1920 een derde. Bij de eerste golf leek het om een normale griep te gaan, maar de tweede golf was een massamoordenaar. Daarbij was het opvallend dat vooral jonge mensen aan de ziekte stierven. Met name mensen tussen 15 en 34 jaar oud. Het sterftepercentage in die leeftijdscategorie was maar liefst twintig maal hoger dan in de jaren daarvoor. Mensen die stierven in de bloei van hun leven. Om die reden werd in eerste instantie gedacht dat het om een nieuwe, geheimzinnige, onbekende ziekte zou gaan.

Willem van der Horst, overlijdensbericht.
Bron: Dhr. F.J. Lammers, Baarn
Ook Baarn bleef dus niet verschoond van deze wereldwijde ramp. In 1918 stierven ruim 30% meer mensen in Baarn dan gemiddeld in de jaren daarvoor. De gemiddelde leeftijd van de overledenen daalde dramatisch. Ook in Baarn werden vooral jongere mensen getroffen. Vreemd is dat in de twee jaar daarna het aantal sterfgevallen onder dit gemiddelde lag. 1918 was echter een rampjaar, ook in Baarn. 
Willem van der Horst, die op 30 maart 1914 in Baarn geboren werd als zoon van Willem van der Horst en Francina Maria Snijder. Hij stierf op 21 november 1918, tijdens de tweede, dodelijke griepgolf aan de Spaanse griep. 
Het plukje haar van Willem van der Horst dat nog
steeds door de familie wordt bewaard.
Bron: Dhr. F.J. Lammers
Hij werd vier dagen later begraven op de oude begraafplaats aan de Berkenweg. De familie was verslagen door verdriet en bewaart nog steeds een plukje haar als herinnering aan het kleine mannetje, slechts 4 jaar oud, slachtoffer van de verschrikkelijke ziekte.








En wat te denken van deze familie. Wulfert Hop en Evertje Pijpers, ouders van Hendrik Hop (1911-2000), grondlegger van de betonfabriek op het Zuidereind. Wulfert en Evertje kregen in 1898 en 1899 hun eerste twee kinderen, 

Evert Hop (1898-1918)
Coll. Dhr. W. Hop, Zaandam


Evert Hop (1898-1918) en Rijkje Hop (1899-1918). U ziet het al aan het overlijdensjaar van beide kinderen. Ook zij werden slachtoffer van de Spaanse griep. Rijkje stierf op 29 oktober 1918 op 18-jarige leeftijd, Evert een dag later op 20-jarige leeftijd. Het gezin woonde op dat moment in Eemdijk en de twee jongelingen werden daarom in Bunschoten, op begraafplaats Memento Mori begraven.


Willem Jacobus Camper (1890-1918)
(Bron: Dhr. N.K. Jansen (†), Baarn)
Vele families in Baarn kenden zo hun slachtoffers. Een oudoom van mijn echtgenote Anja, Willem Jacobus Camper (1890-1918), tweelingbroer van haar grootvader Jan Camper (1890-1956), werd ook slachtoffer van de Spaanse griep. Ook hij was in de bloei van zijn leven, hij stierf slechts 28 jaar oud. Hij stierf op 3 november 1918, dus ook tijdens de tweede golf van de epidemie. Vier dagen later werd hij begraven op de oude begraafplaats aan de Berkenweg.

Jan de Ruiter (1881-1918)
(Bron: Mevr. G. de Ruiter-Koenen (†), Baarn)
Ook in mijn eigen familie viel nog een slachtoffers van Spaanse griep te betreuren: Mijn overgrootvader Jan de Ruiter (1881-1918). Jan trouwde op een voor die tijd relatief late leeftijd met Hermina Maria van Kesteren (1879-1943). Dat was in 1912, Jan was toen al 31 jaar oud. Hij stierf op 37 jarige leeftijd op 13 november 1918 en twee dagen later werd hij op de oude begraafplaats begraven. In die zes jaar dat het echtpaar getrouwd was, wisten ze toch nog vijf kinderen op de wereld te zetten waarvan er vier de volwassen leeftijd haalden, waaronder mijn grootvader Willem de Ruiter (1915-2002). Overgrootmoeder Hermina Maria hertrouwde niet meer en moest de kinderen alleen opvoeden.

Zoals u wellicht ontdekt heeft zijn alle hier genoemde slachtoffers overleden tijdens de tweede, rampzalige, griepgolf. Ook Baarn ontkwam niet aan het virus dat de wereld teisterde. Laten we hopen dat de wetenschap snel een vaccin vindt voor het coronavirus. Tot die tijd luidt het advies: Handen wassen!


Eric van der Ent



















Dit verhaal verscheen op maandag 9 maart 2020 in de Baarnsche Courant in de rubriek

 ’Vandaag is morgen alweer gisteren 


‘Vandaag is morgen alweer gisteren’ is een initiatief van de Historische Kring Baerne en Stichting Groenegraf.nl en verschijnt periodiek op maandag in de Baarnsche Courant en in het weblog van Groenegraf.nl. De verhalen worden afwisselend geschreven door 
Ed Vermeulen en Eric van der Ent. 

Wilt u meer lezen over oud Baarn?

Vragen, opmerkingen of tips? Neem gerust contact op. Uiteraard kunt u groenegraf.nl ook volgen op Facebook en Twitter

vrijdag 6 maart 2020

Dahliakoning Hendrik Hornsveld

Dahliakoning Hendrik Hornsveld

Hendrik Hornsveld (1863-1956)
Onmiskenbaar was hij een markante figuur binnen de Baarnse gemeenschap, klein van stuk, een volle baard, zijn breedgerande hoed soms zwierig achter op zijn hoofd, vol kwinkslagen, herkend door jong en oud: Hendrik Hornsveld, een internationaal gelauwerde bloemist, orchideeën- en dahliakweker. Voor zijn dahlia’s kreeg hij een groot aantal prijzen en vakonderscheidingen en op 23 juli 1947 werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. En zijn ‘Burbanka’, de dahliakwekerij aan de Faas Eliaslaan, was een lokaal, landelijk en internationaal begrip.

De kinderen van Hendrik en zijn echtgenote Heintje hadden een aantal eigenschappen gemeen: ze waren opgewekt, sociaalvoelend en ze kenden een grote saamhorigheid en aanhankelijkheid jegens hun ouders en elkaar. Er was dan ook sprake van een hechte familieband in deze kunstzinnige familie.

Hendrik werd op 27 maart 1863 geboren als oudste zoon van Nicolaas Hornsveld en Maria de Ruig in de tuinmanswoning op het buitengoed van de familie Poggenbeek in Soest, bij wie vader Nicolaas tuinbaas was. Hendrik kwam al jong in aanraking met het tuinvak en hij hielp zijn vader met alle voorkomende werkjes op de buitenplaats. Hij was niet alleen een ijverige, maar ook een leergierige leerling. Als jonge knul wist hij al een groot aantal plantensoorten van elkaar te onderscheiden en het kweken van kasplanten had hij spoedig onder de knie. Zijn leven lang is zijn stelregel geweest: je mag nooit een plant in je handen nemen als je niet weet hoe die heet.

Buitenplaats "Middelwijk" in Soest
Rond zijn achttiende jaar ging hij bij een baas werken, maar bleef aanvankelijk nog wel bij zijn ouders in de kost. Deze eerste werkkring vond hij als tuinjongen bij de familie Nachenius, die op de buitenplaats ‘Middelwijk’, aan de huidige Middelwijkstraat, woonde. Hier verdiende hij met lange dagen drieëneenhalve gulden per week, een bedrag dat voor zijn moeder een welkome aanvulling betekende op het toch al niet zo hoge weekloon van vader Nicolaas. Na een aantal jaren op ‘Middelwijk’ te hebben gewerkt, ging hij als tuinjongen naar de familie Van der Vuurst, waarschijnlijk ook op een buitenplaats in Soest, waar hij echter twee kwartjes op zijn weekloon moest inleveren. Kort daarop is Hendrik als tuinman naar De Meern vertrokken, maar waar hij daar precies werkte, is niet meer bekend. Wel is bekend dat hij, nu hij voor zichzelf moest zorgen, in financiële moeilijkheden kwam. Zijn weekloon was laag en er moest toch kostgeld betaald worden. De zoon, waarschijnlijk heette hij Willem, van zijn vroegere werkgever de heer Nachenius, met wie hij redelijk goed bevriend was, heeft Hendrik uit de nood geholpen door hem een geldlening te verstrekken, die Hendrik later mondjesmaat afbetaalde. Over deze zaken werd o.a. geschreven in een brief van Hendrik aan zijn jonge vriend. Deze brief is nog bewaard gebleven.

Hendrika van der Woord en Hendrik
Hornsveld, trouwfoto (1890)
Nog maar kort na zijn komst in De Meern, werd Hendrik ziek en keerde hij terug naar zijn ouderlijk huis. Na zijn herstel kreeg hij, op voorspraak van de vader van zijn vriend, een betrekking bij ene Bakker in Weesp. Vanuit dit nieuwe kosthuis schreef hij op 28 juni 1885 de hiervoor genoemde brief aan zijn vriend Nachenius. ‘Op zijn nieuwe werkplek - waarvan niet meer bekend is om welk bedrijf het ging – verdient hij zeven gulden per week. Een echte financiële verbetering. Van zijn verdiende centjes geeft hij zijn moeder vijf gulden, waarop hij bijzonder trots is. Zelf houdt hij twee gulden, waarmee hij – zoals hij schreef – zijn eigen klompen en een pet kan kopen.’ Zo kwam Hendrik, mede door hard en lang (over-)werken, eindelijk weer boven Jan.

Het was omstreeks deze jaren dat de liefde voor zijn Heintje, Hendrika van der Woord, meer inhoud ging krijgen. Zij kenden elkaar al vanaf hun zeventiende, maar pas toen kregen zij officieel ‘verkering’. Korte tijd later, het was 1887, verloofden zij zich en op 16 mei 1890 stapten zij in het huwelijksbootje.

Hoe Hendriks overgang van knecht naar bedrijfsvoerder is verlopen, is nauwelijks boven water te halen. Ruim voor 1900 moet hij al een kwekerij aan de Faas Eliaslaan, destijds Noorderlaan, hebben gehad, waar hij vooral chrysanten en orchideeën kweekte. Bekend is dat Hendrik in 1886/87 via een dahliaprijscourant van een kweker in het Duitse Nieder Walluf enige dahliaknollen kocht van het soort ‘Anton Grünewald’. Een enkelbloemige, lichtroze soort met goede eigenschappen: lange stelen, goed houdbaar op water, enz. Van deze knollen maakte hij stekken met het doel te gaan kruisen. Verder kocht hij dahliaknollen die rechtstreeks uit Duitsland en uit Mexico kwamen. Met deze soorten begon hij zijn eerste kruisingsproeven. De eerste resultaten waren echter niet gunstig: fletse kleuren, slappe stelen en onregelmatige bloemvormen.

Het gezin Hornsveld-Van der Woord met in het midden vader Nicolaas Hornsveld
Hornsveld's catalogus uit 1916
Pas na een periode van zeven jaar, het was toen 1903, verkreeg hij een ras dat volgens de kenners, de keurmeesters, een grote toekomst inhield: de pioenbloemige dahlia, waarmee Hendrik de daaropvolgende jaren grote successen zou behalen. Al rond 1900 ging hij met nieuwe variëteiten naar bloemkeuringen die periodiek werden gehouden in de Kroningszaal van Artis in Amsterdam. In het eerste decennium van de nieuwe eeuw en aan het begin van zijn dahliacarrière behaalde hij voor zijn aanwinsten talrijke certificaten, getuigschriften en medailles. Vrijwel nooit kwam hij met lege handen thuis uit Amsterdam, Brussel, Parijs, Düsseldorf, Londen. In laatstgenoemde stad kwam hij in 1914 in het trotse bezit van de door de Engelse dahliavereniging beschikbaar gestelde massief zilveren beker. Een zeer hoge onderscheiding die destijds nog niet eerder aan een buitenlander toegekend was.

Hendrik Hornsveld, vader Nicolaas en zoon Nicolaas (Klaas) Hornsveld
Onvermoeibaar ging Hendrik door met het zoeken naar nieuwe en waardevolle variëteiten en rassen. En rond 1915 kwam zijn eerste prijscourant uit: dahliaknollen voor vijftig cent, maar de allernieuwste soorten voor negen gulden per stuk! Omstreeks 1908 was Hendrik via de vakpers in contact gekomen met de Amerikaanse bloemkweker Luther Burbank. Deze vermaarde tuinbouwkundige, die leefde van 1849 tot 1926, werkte bijna zijn hele leven op zijn kwekerij in Santa Rosa, Californië, tachtig kilometer ten noorden van San Francisco. Aan Burbank werd met ongekend succes een ongebruikelijke werkwijze toegeschreven: hij geloofde van jongs af aan in buitenzintuiglijke waarneming en in wederzijdse relatie tussen planten en mensen.
Hendrika van der Woord op "Burbankia"

Hendrik raakte, misschien aangetrokken door Burbanks telepathische begaafdheid of door zijn waardevolle kweeksuccessen, geïmponeerd, zocht contact en richtte een schriftelijk verzoek aan hem om z’n huis en z’n bedrijf naar hem te mogen vernoemen. Wonderwel voldeed Burbank aan Hendriks verzoek. Hendrik verlatiniseerde de naam en vanaf dat moment prijkte in fraaie, door zijn zoon Dirk geschilderde letters de naam ‘Burbankia’ op zowel de houten woning als het stenen huis op de kwekerij. Briefpapier en telegramadres volgden de gebeurtenis.

Hendrik Hornsveld met één van zijn vele prijzen
Hendrik legde, vooral via de vele tentoonstellingen, vele contacten met binnen- en buitenlandse kwekers en kreeg in de loop der tijd naamsbekendheid, ook op Paleis Soestdijk.

Elk jaar werd hij vervolgens in september op Soestdijk ontboden om aan Koningin Emma en later aan Koningin Wilhelmina zijn nieuwe aanwinsten te laten zien. Het leverde hem de nodige bestellingen op en een aantal van deze nieuwe aanwinsten waren vernoemd naar leden van het koninklijk huis, zoals de ‘Prinses Juliana’, een met vele prijzen bekroonde en zeer gewilde witbloeiende dahlia. Ondanks alle belangrijke aanwinsten en de onvolprezen waardering voor zijn producten kwam zijn bedrijf niet tot financiële successen: Hendrik was veel te vrijgevig om een goed zakenman te zijn. Het begon toen hij bezoekende collega’s tekst en uitleg gaf over de manier waarop hij nieuwe kruisingsmethoden tot stand wist te brengen. Het was toen nog niet bekend op welke wijze nieuwe rassen moesten worden verkregen. Hendrik verkocht hiermee zijn vakgeheim dus niet, maar gaf het in zijn edelmoedigheid en goedgelovigheid gewoon weg. Aan vakbroeders die met de verstrekte informatie zelf aan het werk gingen en uiteindelijk de winst uit de verkregen resultaten opstreken. En zo is het Hendrik eigenlijk zijn hele leven vergaan.
De kassen van "Burbankia"

Een ieder die de kwekerij of het gezin kwam bezoeken, ging weer naar huis met een flinke bos dahlia’s, waarvoor in de winkel al gauw drie tot vier kwartjes moest worden neergeteld. Bij iedere zieke buurvrouw of jarige notabele werd een weelderig boeket bezorgd. En jarenlang, zowel voor als na de oorlog, gaf ‘Opa met de Baard’ vetplantjes weg aan de kinderen die hem hun overgangsrapport lieten zien. Het was allemaal tekenend voor zijn karakter.

Burbankia
Vrijgevig was overigens ook zijn vrouw Heintje: honderden liters overheerlijke soep vonden destijds in een in een schone theedoek geknoopt pannetje hun weg naar zieken en behoeftigen.

De bloeitijd van Burbankia viel in de periode van de twintiger en begin dertiger jaren van de vorige eeuw. In het midden van de jaren dertig, toen de kwekerij en de opstallen zo’n dertig tot vijfendertig jaar oud waren, begonnen de kassen in verval te raken. Twee van de zes kassen waren inmiddels afgebroken, mede door het feit dat de orchideeëncultuur werd beëindigd. De oudste kassen kregen tussen 1933 en 1936 een grote opknapbeurt. De lange kas kreeg een schilderbeurt, een nieuwe verwarmingsketel en er werden nieuwe buizen aangelegd. Ook de twintig grote broeiramen moesten van tijd tot tijd van nieuw houtwerk en glas worden voorzien. Zaken die hoge investeringen verlangden.

Tot aan de Tweede Wereldoorlog waren dahlia’s het belangrijkste kweek- en verkoopproduct. Zoon Klaas reisde hiermee en met ander gekweekt kleingoed tweemaal per week de bloemenwinkeliers in Amsterdam af. De oorlogsjaren brachten moeilijke tijden voor Burbankia. Niet alleen kwam Hendrik op leeftijd, maar vooral, en zeker in de laatste oorlogsjaren, kon de benodigde hoeveelheid kolen voor de verwarmingsketels niet meer worden bemachtigd. Na de oorlog zou er een voorzichtig herstel optreden.

Op 16 maart 1945, enkele weken voor het einde van de oorlog, kwam Hendriks geliefde en zorgzame vrouw te overlijden. Anderhalf jaar lang zou zijn kleindochter Henny van Wijk het huishouden verzorgen. Een niet geringe taak, want Burbankia kende een forse aanloop van tuinbazen, vaklieden en allerhande kennissen. Bovendien kon opa Hendrik, met het toenemen der jaren, wel eens brommerig uit de hoek komen. Maar opa was zeer tevreden over zijn hulp en het huishouden liep op rolletjes. Op 18 september 1946 trad Henny in het huwelijk en vertrok naar Veenendaal. Een nieuwe huishoudster werd gevonden in de persoon van ‘juf’ Vermeul uit Boskoop. En alles verliep naar ieders tevredenheid.

Hendrik Hornsveld (zittend derde van rechts) met collega-kwekers en een aantal notabelen uit Baarn
Hendrik was inmiddels echt aan zijn oude dag begonnen. Slechts een schamel veldje dahlia’s sierde ’s zomers Burbankia. Hendrik keutelde weliswaar nog wat rond in huis en op de kwekerij, maar z’n activiteiten werden allengs minder. Op de fiets zat hij echter nog bijna dagelijks om tot op hoge leeftijd familie en oude collega’s te bezoeken.
In 1950 vertrok ‘juf’ Vermeul en namen zijn zoon Klaas en diens gezin hun intrek op Burbankia. Opnieuw was Hendriks verzorging gelukkig verzekerd. Hij was inmiddels zevenentachtig jaar. In rust en vrede, genietend van een goede gezondheid, alsook van een goede sigaar, bracht hij zijn laatste jaren door in zijn eigen kamer op het ook ouder wordende Burbankia. En zijn negentigste verjaardag, zoals eerder ook zijn zeventigste, tachtigste en vijfentachtigste, werden hoogtepunten in zijn leven en dat van zijn grote familie. Van heinde en verre kwam steeds het bezoek, soms tot zo’n driehonderd gasten. En de felicitatiepost stroomde elke keer weer binnen. Op zijn negentigste ontving hij maar liefst tweehonderdzesenzeventig stuks post.

Hendrik Hornsveld verlaat Burbankia voor de laatste keer
Alle verhalen nemen een einde, zo ook het levensverhaal van Hendrik Hornsveld. Op 18 december 1956 ging deze reeds enige weken langzaam opbrandende kaars uit. De begrafenis vond plaats op de nieuwe algemene begraafplaats aan de Wijkamplaan. Met hem is een belangwekkende familie-episode verstreken. Zijn zoon Klaas en zijn schoondochter Matje bewoonden het huis nog tot 1973. Na Klaas’ overlijden op 5 juli 1973 werden huis en erf verkocht. In juni 1975 kwamen de slopers, binnen enkele dagen behoorde Burbankia tot het verleden en werd het oude, vertrouwde plekje ingenomen door een bungalow.

De begrafenis van Hendrik Hornsveld. Hendrik en Cornelia kregen hun laatste rustplaats op de nieuwe
algemene begraafplaats in Baarn bij hun jonggestorven zoon Theunis

Dit artikel is, iets ingekort, overgenomen uit het prachtige boek ‘Genealogie & Geschiedenis Familie Hornsveld’ van Anneke van Dalen en Daan H. Werner, verkrijgbaar via www.lulu.com.