vrijdag 27 maart 2020

Hornsveld Dahliakoning


Hendrik Hornsveld, dahliakoning


Onmiskenbaar was hij een markante figuur binnen de Baarnse gemeenschap, klein van stuk, een volle baard, zijn breedgerande hoed soms zwierig achter op zijn hoofd, vol kwinkslagen, herkend door jong en oud: Hendrik Hornsveld, een internationaal gelauwerde bloemist, orchideeën- en dahliakweker. Voor zijn dahlia’s kreeg hij een groot aantal prijzen en vakonderscheidingen en op 23 juli 1947 werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. En zijn ‘Burbankia’, de dahliakwekerij aan de Faas Eliaslaan, was een lokaal, landelijk en internationaal begrip. 
Kwekerij Burbankia

De kinderen van Hendrik en zijn echtgenote Heintje hadden een aantal eigenschappen gemeen: ze waren opgewekt, sociaalvoelend en ze kenden een grote saamhorigheid en aanhankelijkheid jegens hun ouders en elkaar. Er was dan ook sprake van een hechte familieband in deze kunstzinnige familie. Hendrik werd op 27 maart 1863 geboren als oudste zoon van Nicolaas Hornsveld en Maria de Ruig in de tuinmanswoning op het buitengoed van de familie Poggenbeek in Soest, bij wie vader Nicolaas tuinbaas was. Hendrik kwam al jong in aanraking met het tuinvak en hij hielp zijn vader met alle voorkomende werkjes op de buitenplaats. Hij was niet alleen een ijverige, maar ook een leergierige leerling. Als jonge knul wist hij al een groot aantal plantensoorten van elkaar te onderscheiden en het kweken van kasplanten had hij spoedig onder de knie. Zijn leven lang is zijn stelregel geweest: je mag nooit een plant in je handen nemen als je niet weet hoe die heet.
Rond zijn achttiende jaar ging hij bij een baas werken, maar bleef aanvankelijk nog wel bij zijn ouders in de kost. Deze eerste werkkring vond hij als tuinjongen bij de familie Nachenius, die op de buitenplaats ‘Middelwijk’, aan de huidige Middelwijkstraat, woonde. Hier verdiende hij met lange dagen drie-en-een-halve gulden per week, een bedrag dat voor zijn moeder een welkome aanvulling betekende op het toch al niet zo hoge weekloon van vader Nicolaas. Na een aantal jaren op ‘Middelwijk’ te hebben gewerkt, ging hij als tuinjongen naar de familie Van der Vuurst, waarschijnlijk ook op een buitenplaats in Soest, waar hij echter twee kwartjes op zijn weekloon moest inleveren. Kort daarop is Hendrik als tuinman naar De Meern vertrokken, maar waar hij daar precies werkte, is niet meer bekend. Wel is bekend dat hij, nu hij voor zichzelf moest zorgen, in financiële moeilijkheden kwam. Zijn weekloon was laag en er moest toch kostgeld betaald worden. De zoon, waarschijnlijk heette hij Willem, van zijn vroegere werkgever de heer Nachenius, met wie hij redelijk goed bevriend was, heeft Hendrik uit de nood geholpen door hem een geldlening te verstrekken, die Hendrik later mondjesmaat afbetaalde. Over deze zaken werd o.a. geschreven in een brief van Hendrik aan zijn jonge vriend. Deze brief is nog bewaard gebleven.

Nog maar kort na zijn komst in De Meern, werd Hendrik ziek en keerde hij terug naar zijn ouderlijk huis. Na zijn herstel kreeg hij, op voorspraak van de vader van zijn vriend, een betrekking bij een bakker in Weesp. Vanuit dit nieuwe kosthuis schreef hij op 28 juni 1885 de hiervoor genoemde brief aan zijn vriend Nachenius. Op zijn nieuwe werkplek - waarvan niet meer bekend is om welk bakker het precies ging - verdient hij zeven gulden per week. Een echte financiële verbetering. Van zijn verdiende centjes geeft hij zijn moeder vijf gulden, waarop hij bijzonder trots is. Zelf houdt hij twee gulden, waarmee hij – zoals hij schreef - zijn eigen klompen en een pet kan kopen. Zo kwam Hendrik, mede door hard en lang (over)werken, eindelijk weer boven Jan.
Het was omstreeks deze jaren dat de liefde voor zijn Heintje, Hendrika van der Woord meer inhoud ging krijgen. Zij kenden elkaar al vanaf hun zeventiende, maar pas toen kregen zij officieel ‘verkering’. Korte tijd later, het was 1887, verloofden zij zich en op 16 mei 1890 stapten zij in het huwelijksbootje.  Hoe Hendriks overgang van knecht naar bedrijfsvoerder is verlopen, is nauwelijks boven water te halen. Ruim vóór 1900 moet hij al een kwekerij aan de Faas Eliaslaan, destijds Noorderlaan, hebben gehad, waar hij vooral chrysanten en orchideeën kweekte. Bekend is dat Hendrik in 1886/87 via een dahliaprijscourant van een kweker in het Duitse Nieder Walluf enige dahliaknollen kocht van het soort ‘Anton Grünewald’. Een enkelbloemige, lichtroze soort met goede eigenschappen: lange stelen, goed houdbaar op water, enz. Van deze knollen maakte hij stekken met het doel te gaan kruisen. Verder kocht hij dahliaknollen die rechtstreeks uit Duitsland en uit Mexico kwamen. Met deze soorten begon hij zijn eerste kruisingsproeven. De eerste resultaten waren echter niet gunstig: fletse kleuren, slappe stelen en onregelmatige bloemvormen.
woonhuis Burbankia

Pas na een periode van zeven jaar, het was toen 1903, verkreeg hij een ras dat volgens de kenners, de keurmeesters, een grote toekomst inhield: de pioenbloemige dahlia, waarmee Hendrik de daaropvolgende jaren grote successen zou behalen. Al rond 1900 ging hij met nieuwe variëteiten naar bloemkeuringen die periodiek werden gehouden in de Kroningszaal van Artis in Amsterdam. In het eerste decennium van de nieuwe eeuw en aan het begin van zijn dahliacarrière behaalde hij voor zijn aanwinsten talrijke certificaten, getuigschriften en medailles. Vrijwel nooit kwam hij met lege handen thuis uit Amsterdam, Brussel, Parijs, Düsseldorf en Londen. In laatstgenoemde stad kwam hij in 1914 in het trotse bezit van de door de Engelse dahliavereniging beschikbaar gestelde massief zilveren beker. Een zeer hoge onderscheiding die destijds nog niet eerder aan een buitenlander toegekend was.

Onvermoeibaar ging Hendrik door met het zoeken naar nieuwe en waardevolle variëteiten en rassen. En rond 1915 kwam zijn eerste prijscourant uit: dahliaknollen voor vijftig cent, maar de allernieuwste soorten voor negen gulden per stuk! Omstreeks 1908 was Hendrik via de vakpers in contact gekomen met de Amerikaanse bloemkweker Luther Burbank. Deze vermaarde tuinbouwkundige, die leefde van 1849 tot 1926, werkte bijna zijn hele leven op zijn kwekerij in Santa Rosa, Californië, tachtig kilometer ten noorden van San Francisco. Aan Burbank werd met ongekend succes een ongebruikelijke werkwijze toegeschreven: hij geloofde van jongs af aan in buitenzintuiglijke waarneming en in wederzijdse relatie tussen planten en mensen.
Hendrik raakte, misschien aangetrokken door Burbanks telepathische begaafdheid of door zijn waardevolle kweeksuccessen, geïmponeerd, zocht contact en richtte een schriftelijk verzoek aan hem om z’n huis en z’n bedrijf naar hem te mogen vernoemen. Wonderwel voldeed Burbank aan Hendriks verzoek. Hendrik latiniseerde de naam en vanaf dat moment prijkte in fraaie, door zijn zoon Dirk geschilderde letters de naam ‘Burbankia’ op zowel de houten woning als het stenen huis op de kwekerij. Briefpapier en telegramadres volgden de gebeurtenis. 
Hendrik Hornsveld

Hendrik legde, vooral via de vele tentoonstellingen, vele contacten met binnen- en buitenlandse kwekers en kreeg in de loop der tijd naamsbekendheid, ook op paleis Soestdijk. Elk jaar werd hij vervolgens in september op Soestdijk ontboden om aan koningin Emma en later aan koningin Wilhelmina zijn nieuwe aanwinsten te laten zien. Het leverde hem de nodige bestellingen op en een aantal van deze nieuwe aanwinsten waren vernoemd naar leden van het koninklijk huis, zoals de ‘Prinses Juliana’, een met vele prijzen bekroonde en zeer gewilde witbloeiende dahlia. Ondanks alle belangrijke aanwinsten en de onvolprezen waardering voor zijn producten kwam zijn bedrijf niet tot financiële successen: Hendrik was veel te vrijgevig om een goed zakenman te zijn. Het begon toen hij bezoekende collega’s tekst en uitleg gaf over de manier waarop hij nieuwe kruisingsmethoden tot stand wist te brengen. Het was toen nog niet bekend op welke wijze nieuwe rassen moesten worden verkregen. Hendrik verkocht hiermee zijn vakgeheim dus niet, maar gaf het in zijn edelmoedigheid en goedgelovigheid gewoon weg. Aan vakbroeders die met de verstrekte informatie zelf aan het werk gingen en uiteindelijk de winst uit de verkregen resultaten opstreken. En zo is het Hendrik eigenlijk zijn hele leven vergaan. Een ieder die de kwekerij of het gezin kwam bezoeken, ging weer naar huis met een flinke bos dahlia’s, waarvoor in de winkel al gauw drie tot vier kwartjes moest worden neergeteld. Bij iedere zieke buurvrouw of jarige notabele werd een weelderig boeket bezorgd. En jarenlang, zowel voor als na de oorlog, gaf ‘Opa met de Baard’ vetplantjes weg aan de kinderen die hem hun overgangsrapport lieten zien. Het was allemaal tekenend voor zijn karakter. 

Vrijgevig was overigens ook zijn vrouw Heintje: honderden liters overheerlijke soep vonden destijds in een in een schone theedoek geknoopt pannetje hun weg naar zieken en behoeftigen. De bloeitijd van ‘Burbankia’ viel in de periode van de twintiger en begin dertiger jaren van de vorige eeuw. In het midden van de jaren dertig, toen de kwekerij en de opstallen zo’n dertig tot vijfendertig jaar oud waren, begonnen de kassen in verval te raken. Twee van de zes kassen waren inmiddels afgebroken, mede door het feit dat de orchideeëncultuur werd beëindigd. De oudste kassen kregen tussen 1933 en 1936 een grote opknapbeurt. De lange kas kreeg een schilderbeurt, een nieuwe verwarmingsketel en er werden nieuwe buizen aangelegd. Ook de twintig grote broeiramen moesten van tijd tot tijd van nieuw houtwerk en glas worden voorzien. Zaken die hoge investeringen verlangden.
Hendrika van de woord voor Burbankia

Tot aan de Tweede Wereldoorlog waren dahlia’s het belangrijkste kweek- en verkoopproduct. Zoon Klaas reisde hiermee en met ander gekweekt kleingoed tweemaal per week de bloemenwinkeliers in Amsterdam af. De oorlogsjaren brachten moeilijke tijden voor ‘Burbankia’. Niet alleen kwam Hendrik op leeftijd, maar vooral, en zeker in de laatste oorlogsjaren, kon de benodigde hoeveelheid kolen voor de verwarmingsketels niet meer worden bemachtigd. Na de oorlog zou er een voorzichtig herstel optreden. Op 16 maart 1945, enkele weken voor het einde van de oorlog, kwam Hendriks geliefde en zorgzame vrouw te overlijden. Anderhalf jaar lang zou zijn kleindochter Henny van Wijk het huishouden verzorgen. Een niet geringe taak, want ‘Burbankia’ kende een forse aanloop van tuinbazen, vaklieden en allerhande kennissen. Bovendien kon opa Hendrik, met het toenemen der jaren, wel eens brommerig uit de hoek komen. Maar opa was zeer tevreden over zijn hulp en het huishouden liep op rolletjes. Op 18 september 1946 trad Henny in het huwelijk en vertrok naar Veenendaal. Een nieuwe huishoudster werd gevonden in de persoon van ‘juf’ Vermeul uit Boskoop. En alles verliep naar ieders tevredenheid.

Hendrik was inmiddels echt aan zijn oude dag begonnen. Slechts een schamel veldje dahlia’s sierde ’s zomers ‘Burbankia’. Hendrik keutelde weliswaar nog wat rond in huis en op de kwekerij, maar z’n activiteiten werden allengs minder. Op de fiets zat hij echter nog bijna dagelijks om tot op hoge leeftijd familie en oude collega’s te bezoeken. In 1950 vertrok ‘juf’ Vermeul en namen zijn zoon Klaas en diens gezin hun intrek op ‘Burbankia’. Opnieuw was Hendriks verzorging gelukkig verzekerd. Hij was inmiddels zevenentachtig jaar. In rust en vrede, genietend van een goede gezondheid, alsook van een goede sigaar, bracht hij zijn laatste jaren door in zijn eigen kamer op het ook ouder wordende ‘Burbankia’. En zijn negentigste verjaardag, zoals eerder ook zijn zeventigste, tachtigste en vijfentachtigste, werden hoogtepunten in zijn leven en dat van zijn grote familie. Van heinde en verre kwam steeds het bezoek, soms tot zo’n driehonderd gasten. En de felicitatiepost stroomde elke keer weer binnen. Op zijn negentigste ontving hij maar liefst tweehonderdzesenzeventig stuks post. Alle verhalen nemen een einde, zo ook het levensverhaal van Hendrik Hornsveld. Op 18 december 1956 ging deze reeds enige weken langzaam opbrandende kaars uit. De begrafenis vond plaats op de nieuwe algemene begraafplaats aan de Wijkamplaan. Met hem is een belangwekkende familie-episode verstreken. Zijn zoon Klaas en zijn schoondochter Matje bewoonden het huis nog tot 1973. Na Klaas’ overlijden op 5 juli 1973 werden huis en erf verkocht. In juni 1975 kwamen de slopers, binnen enkele dagen behoorde ‘Burbankia’ tot het verleden en werd het oude, vertrouwde plekje ingenomen door een bungalow.


Bron:

Dit artikel is ingekort overgenomen uit het prachtige boek Genealogie & Geschiedenis Familie Hornsveld  van Anneke van Dalen en Daan H. Werner. 



geplaatst door L.J.A.Bakker