donderdag 23 februari 2017

De wipmolen van Lage Vuursche


de wipmolen in Lage Vuursche
Tot het moment waarop koningin Beatrix begin jaren zestig in kasteel Drakestein kwam wonen, was De Lage Vuursche geen bekende plaats. Het dorp resorteert sinds juni 1857 onder de gemeente Baarn. Na de laatste eeuwwisseling is het ge­zicht van het dorp door de aanplant van produktiebossen langzamer­hand veranderd van een open heide­landschap in een dorpje diep in het woud. 
Hierdoor is het thans nog moeilijk voor te stellen dat er bijna 250 jaar lang een molen vrij in de wind in het dorp heeft gedraaid. Ook leven er geen bewoners meer die zich de molen kunnen herinneren. Naar alle waarschijnlijkheid besloot de toen­malige eigenaar, jhr. Bosch van Drakesteijn, de molen in 1903 af te breken. In sommige huizen siert de oude molen nog op een schilderij of wandbord. Ook zijn er nog wel foto's van de molen te vinden. In een paar geschriften, die elkaar soms herhalen, blijven de belang­rijkste gegevens over de verdwenen wipkorenmolen bewaard.

Hoe werkt een wipmolen?
De Ambachtsheer van De Lage Vuursche, Ernst baron van Reede, liet waarschijnlijk in 1659 de molen in het dorp bouwen. Het jaar 1659, vermoedelijk de bouwdatum, is des­tijds in een balk van de molen aangebracht. Het type wipkorenmo­len kwam minder voor dan de stan­derdmolen. De vroegst-bekende wipmolens dateren uit de 16e eeuw. Het principe van de standerdmolen hebben we beschreven in het artikel over de Maartensdijkse molen De Hoop in de editie van 26 juni jl.

een overzicht met Drakenstein, de molen en de kerk in Lage Vuursche
De wipmolen is ontwikkeld als poldermolen. Vooral het waterrijke westen van ons land had voor de polderbemaling een draaiende be­weging voor een watermalend scheprad aan de grond nodig. De wieken van een standerdmolen drij­ven molenstenen in de molenkast aan. Bij de wipmolen wordt de draaiende beweging van de wieken door middel van een lange as, ook wel de koningsspil genoemd, over­gebracht op een groot wiel welk in­direct meerdere systemen kan aan­drijven. Nog een verschil met de standerdmolen is, dat de wipmolen in de piramidevormige ondertoren, waarin de maalstenen liggen, · iets meer bruikbaar volume aan werk­en opslagruimte heeft. De piramidevormige ondertoren van de molen rust op een vierkant stenen funda­ment. Vier eikenhouten stijlen met de nodige dwarsbalken vormen de hoofdconstructie. Op deze piramidevormige ondertoren draait het molenhuis met het wiekenkruis. Het ontstaan van de naam 'wipmolen' is als volgt. Door de aandrij­ving van de wieken boven in de mo­len en de werking van het water­scheprad beneden, ging de molen enigszins schudden. Dit werd ook wel. 'wippen' genoemd.

Het bovenhuis met de wieken bezit aan de achterzijde een houten staart. Vanaf een kruirad onder aan deze staart loopt een kruiketting of -touw waarmee de molen op de wind ge­zet kan worden. Rond de molen staan circa 10 krui palen in de grond waaraan de molen met de kruiket­ting en nog een tweede ketting wordt vastgezet. De kruiketting ligt als het goed is altijd aan een be­paalde kant, zodanig dat wanneer de wind ruimt, het molenhuis met het wiekenkruis direct zonder de ket­ting te hoeven verleggen achter de wind aan gekruit kan worden. In ons land niet zijn vele 'buien' moet een molenaar altijd rekenen met een wind die snel kan 'ruimen', dat wil zeggen bijvoorbeeld van zuidwest in korte tijd draait naar noordwest. Het omgekeerde, 'krimpen', komt ook wel voor maar gaat als regel veel langzamer en is dus voor de molen niet zo gevaarlijk. Aan de staartconstructie, goed te zien op de foto, is ook de trap bevestigd naar het molenhuis.

Na 1700 is dit type molen als koren­molen niet veel meer gebouwd. Tussen 1700 en 1750 ging men in ons land waarschijnlijk steeds meer over op het bouwen van grotere achtkantige stenen molens, de zoge­naamde bovenkruiers. Molens met een grote vaste stenen romp en een naar verhouding kleine draaibare kap. De wipmolen was als korenmolen een bijzondere ver­schijning in deze omgeving, omdat dit principe hoofdzakelijk als poldermolen ten behoeve van de waterbeheersing in ons land werd toegepast.
Op de Dwarsdijk in Tienhoven staat nog een wipwatermolen. Enkele van de reeds verdwenen wipmolens in onze provincie waren: de in 1930 afgebroken De Oude-Strijder in Tienhoven, de in 1940 afgebroken Haarmolen in Haarzuilen, de Lorre­draaier in Kamerik en de molen in Jaarsveld welke de basis was van de veevoederfirma Brokking.
Veranderingen
de molen aan de achterzijde
De molen in De Lage Vuursche be­zat twee zolders. Op de bovenste zolder lagen twee koppel stenen. De houten molenas was in 1880 zo slecht geworden, dat hij bij de kop afbrak en het hele wiekenkruis naar beneden viel. De gehele molen is la­ter met vijzels opgekrikt en voor­zien van een stenen onderbouw. Waardoor de wieken vier meter ho­ger kwamen. Ook werd de versleten houten as vervangen door een ijze­ren. Door de verhoging was de molen van grondzeiler in feite een molenaar en broodbakker in de soort 'stellingmolen' geworden. ­Maar in plaats van een rondgaande ­houten stelling rond de molen ­hier een aarden wal gelegd. Waardoor het een berg- of beltmolen werd Deze vorm kwam in de provincie maar sporadisch voor. Bergmolens waren de vroegere koren­molen in Tull en 't Waal en de molen te Amerongen. Bij het molenaarshuis was in de wal een inrit gemaakt om onder de molen te kun­nen komen. De verhoging van de molen had waarschijnlijk te maken met het opkomende bos in de omge­ving. Door de verhoging hadden de wieken meer windvang. In het verhaal over de
de molensteen op Landgoed Lievendaal
Maartendijkse molen De Hoop kwamen we Jochem van den Bunt al tegen. In 1832 staat in de Burgerlijke Stand van Maartensdijk vermeld, dat hij van de Vuursche kwam. Jochem werd in 1781 in Driebergen gebo­ren. Hij trouwde met Petronella van Viegen uit Bunnik. Petronella kwam waarschijnlijk uit de bekende molenaarsfamilie 'Van Viegen' te Bunnik. Uit deze familie stamde ook de bekende organist 'Stoffel van Viegen'. In het boek Van stulp tot kerk, dat de heer W. Otten schreef over de geschiedenis van de kerk in De Lage Vuursche, wordt de fam. Van den Bunt genoemd. De kerk ontving in 1815 de Attestatie van Van de Bunt uit Bunnik. In het boek wordt Jochem van den Bunt als korenmolenaar met een jaarlijks inkomen van f 350,- vermeld. De kerkmeester Matthijs van Es legde in 1817 een intekenlijst aan wegens buitengewoon zware reparatie­kosten aan de kerk. Ook op deze lijst komt de korenmolenaar, tevens diaken Jochem van den Bunt voor. Ook is er een zoon van Jochem, Gijsbertus van den Bunt bekend. Hij was van 1873 tot 1886 korenmolenaar en broodbakker in de Vuursche. Een andere bron vermeld W.van den Born als laatste molenaar van de Lage Vuursche.
schuin links kunt u de terp waar de molen op heeft gestaan nog zien

de familie Van Kooi
Nadat de molen omstreeks 1903 is afgebroken, is het molenaarshuis behouden gebleven. Volgens sommige oudere inwoners van Lage Vuursche hebben na vertrek van de laatste molennaar achtereenvolgens in het huis gewoond De families Pater, Van Kooi, Van de Pol, Bos en De Zoete. Vooral Van de Pol wordt herinnerd als een gezellige familie. De heer Van de Pol was wegwerker en had als hobby het houden van apen en pratende vogels.

Leuk detail: de wieken zijn hergebruikt in de monumentale zwarte schaapskooi bij de familie Schep in Lage Vuursche.Leuk detail: de wieken zijn hergebruikt in de monumentale zwarte schaapskooi bij de familie Schep in Lage Vuursche.Leuk detail: de wieken zijn hergebruikt in de monumentale zwarte schaapskooi bij de familie Schep in Lage Vuursche.

Met dank aan mevrouw Barlo die het stuk beschikbaar stelde uit de serie "Kiek nou toch 's effe an" van Koos Kolenbrander. En de familie Tesselaar voor de huidige foto's die ik mocht nemen op het Landgoed Lievendaal. Tot slot ook bedankt Leo Terschegget voor de bruine foto van de molen.


Geplaatst door L.J.A.Bakker 
 http://www.grijsvuur.nl


Vragen, opmerkingen of tips? Neem gerust contact op. Uiteraard kunt u groenegraf.nl ook volgen op Facebook en Twitter  

Kom in actie en deel ook uw Baarnse herinneringen op Groenegraf.nl