vrijdag 13 april 2018

De Knopenfabriek in 1955

Omdat de zee geen brood meer gaf...

luxe mantelknopen
Het kán voorkomen, dat die op­vallende, modieuze knopen, van dat charmante toiletje, dat op een modeshow in Parijs, Lon­den of New York als de allernieuwste seizoencreatie aan het publiek wordt getoond, zijn gemaakt onder de han­den van een Spakenburgse visser. Deze relatie van Spakenburg met ge­noemde hoofdsteden is niet zo vreemd als ze op het eerste gehoor lijkt. Want in deze voormalige Zuiderzee­vissersplaats is een van de grootste Nederlandse fabrieken gevestigd op het gebied van dames-modeknopen. Om iets te weten over de stichting van deze industrie, moet men ruim een kwart eeuw teruggaan, naar de jaren twintig, toen de "Rijksdienst tot Uitvoering van de Zuiderzee­steunwet 1925" contact zocht met in­dustriëlen over het hele land, om vestigingen van nieuwe industrieën te bevorderen in plaatsen rond de Zui­derzee. Dit in verband met de, toen tot uitvoering gekomen, afsluiting van de Zuiderzee, welke de bevol­king der vissersplaatsen in de toe­komst tot andere werkzaamheden zou noodzaken. Zo werd, precies vijfentwintig jaar geleden, in Spakenburg, met financiële steun van het Zuiderzeefonds en van de Gemeente, een knopenfabriek opgericht, de "N.V. Hollandsche Knoopenfabriek".

Arian Heinen
Voor export
In de vijfentwintig jaar van haar be­staan, heeft de Spakenburgse kno­penfabriek zich ontwikkeld tot de belangrijkste industrie ter plaatse, en heeft dus royaal aan de bedoe­lingen der initiatiefnemers beant­woord. De leningen van het Fonds en van de Gemeente zijn inmiddels geheel afge­lost, zodat het bedrijf, dat werk ver­schaft aan 350 werknemers, geheel op eigen benen staat. Als je als belangstellende leek de knopenfabriek doorwandelt, dan is de eerste gedachte die bij je opkomt: Waar gaan al die duizenden en nog eens duizenden knopen heen? En wat een soorten zijn er! Men vindt er knopen in duizenderlei tinten en in duizenderlei vormen en modellen; en er zijn erbij met een heel apart pro­fiel, heel bijzonder geribbeld en heel bijzonder gekleurd en gelakt. Worden al deze verschillende soorten knopen nu ook werkelijk gebruikt door de confectieindustrie, vraag je je dan af. Maar dan vertelt de directeur, de heer H. J. J. Hofman, dat 75 % van de productie bestemd is voor de ex­port, en dat wat nu bewerkt wordt door Spakenburgse handen, straks zal worden verzonden naar Stock­holm, Addis Abbeba, Christchurch, Vancouver, Beiroet, Lima, of waar ook ter wereld. Want men exporteert naar ongeveer veertig landen.

Het inzetten in gespen
Een knoop is maar een knoop; dat zeg je vóór je de fabriek ingaat. Maar als je er na een rondwandeling weer uitkomt, dan durf je zoiets niet eens meer te denken. Het begint al, als je het magazijn binnenkomt. Mil­lioenen uitgeboorde knoopmodellen, de zogenaamde rondellen, liggen daar in allerlei kleuren in honderden bak­ken uitgestald. Hier is de voorraadkamer van de fabriek, die op elke vraag en elke order direct moet kunnen leveren. De argeloze bezoeker meent niet anders of hij is hier terechtgekomen in een reusachtige snoepwinkel, met een onbeperkt assortiment van zuurtjes, drop en fondant. Hier ziet men ook de platen en staven galalith, de grondstof waaruit het merendeel der knopen wordt gefabriceerd. Dit galalith is een product dat niet op deze fabriek wordt bereid maar afkomstig is uit Caseïne.

Halfproducten even over de schudzeef
De eerste bewerking is het uitboren of stanzen van de rondellen uit de platen galalith of plexiglas, dat ook wel als grondstof wordt gebruikt. Verder worden deze rondellen door verschillende machines in de gewenste vorm gebracht. De draaier zorgt ervoor dat de knoop het juiste profiel krijgt, de frezer beitelt het motief in, en op de boormachine priemen dunne boortjesde gaatjes in de knoop. Dat de knopen een geheel machinale bewerking ondergaan betekent intussen niet, dat het handwerk hierbij is uitgeschakeld. Integendeel, bij elke bewerking, voor het frezen en de definitieve afwerking van de knoop, komt het aan op de bekwaamheid van de handen van zijn bewerker.
Steeds weer anders
Elk jaar worden erdoor dè fabriek twee grote monstercollecties uitgebracht, van 400 stuks elk. Dat betekent dus 800 nieuwe knoopmodellen, elk jaar! Is het te verwonderen, dat het uitdenken van nog weer anders gekleurde, anders geribde en anders gemodelleerde knopen de directie, na al die jaren, wel eens hoofdpijn bezorgt? Hoe belangrijk het ontwerpen van nieuwe modellen voor deze industrie is, blijkt uit het feit, dat er 25 mensen het hele jaar door aan de monstercollecties bezig zijn. Om nieuwe ideeën uit het eigen bedrijf te stimuleren, worden er door de directie jaarlijks prijsvragen voor nieuwe ontwerpen uitgeschreven, waaraan door de mensen van het bedrijf met veel animo wordt deelgenomen. En menige nieuwe creatie, hetzij een knoop voor mantel, mantelpak, japon, hetzij een gesp, of een schoenknoopje, is dan ook te danken aan de fantasie van een arbeider uit de fabriek. Des te merkwaardiger is dit, omdat de Spakenburgse vrouwen zelf in hun klederdracht geen enkele knoop gebruiken; zij houden zich nog uitsluitend aan spelden.
Het frezen van knopen


Uiteraard is deze knopenindustrie voor Spakenburg van diepingrijpende economische en sociale betekenis geworden. De werkers op de fabriek hebben óf in hun jonge jaren nog zelf gevaren, óf zijn kinderen van vissers, óf werken 's winters op de fabriek en gaan 's zomers de zee op. Een Spakenburger die nog op de Zuiderzee gevaren heeft, is bijvoorbeeld de 42-jarige perser Arian Heinen. In 1932 zag hij geen toekomst meer op zee; hij is toen op de knopenfabriek gaan werken. “Als de fabriek er niet was geweest, dan had 't er zuinig voor ons uitgezien", zegt hij.

de knopen op de kaart genaaid, ingepakt en klaar om te verzenden
Zee bleef trekken. 
Midvoor W.Heinen
De bekende midvoor W. Heinen, van de voetbalvereniging "Spakenburg", die wij in de verfafdeling van de fabriek aantreffen, heeft zelf nooit gevaren, maar hij zegt het ons ronduit: “Wat mij betreft, ik zou willen varen, maar op de zee ligt voor ons geen toekomst meer". En de handfrezer Willem Bos, wiens vader op zee was, en die zelf als 13- jarige jongen met zijn broer op de haringvangst ging, vertelt ons: “Het eerste jaar dat de fabriek hier stond, kwam ik er werken. Ik weet nog wel, dat ik 't in het begin lang niet makkelijk had. De zee trok! Wanneer ik zo 's Maandagsmorgens, heel in de vroegte, de motoren hoorde aanslaan, en wist dat de vissersschepen uitvoeren, nou dan ging 't wel eens aan mijn hart dat ik niet meekon. Maar dat ging over; de trek naar zee verdween. En wanneer ik nu de bootjes voorbij hoor puffen, zeg ik wel eens tegen mijn vrouw: “Ik ben blij dat ik op de fabriek ben, met een vast inkomen, zomer en winter door." 



Geplaatst door L.J.A.Bakker

http://www.grijsvuur.nl

Vragen, opmerkingen of tips? Neem gerust contact op. Uiteraard kunt u groenegraf.nl ook volgen op Facebook en Twitter