woensdag 7 januari 2015

Prinses Juliana Studente


Vluchtig uit te teekenen van prinses Juliana
Herinnering van een ex-medestudente

Het was de eerste keer ....

Wat waren we in 'n geweldige spanning! De meesten hadden al plaats genomen op de oude stoelen aan de oude eiken­houten tafels in het oude collegegebouw van de oude Kloksteeg te Leiden. Ja, ja, alles was daar zoo oud en zoo versleten, zoo kaal, zoo triestig van tinten. Maar in 't "academisch kwartiertje" kon die oude collegezaal toch dreunen en gonzen van onzen lach en onze critische en overmoedige - gesprekken. Totdat de prof binnenkwam, en we ons dictaat opensloegen op het met de brutale runen van vele studentengeneraties bekorven tafelblad en we ons schikten tot luisteren. Als de zon welwillend naar binnen wou schijnen, of glansde over den rijken geel-grijze koorwand van de oude St. Pieterskerk daarbuiten, die je door de hooge ruiten heel van nabij kon zien, dan kon er iets oergezelligs zijn aan onze collegekamers.

Wat heb ik toch eigenlijk altijd veel van die smakelooze ruimten gehouden ! De kokosloopers tusschen de banken, de groote vulkachel met scherm en pijp, het karton met het rookverbod op een ereplaats aan den vóórwand, de ingedeukte zwarte zittingen van de stoelen, het verkleurde, geestelooze belhang - met al die dingen raakte je rustig vertrouwd.

De prof stond daar te spreken op den katheder, en je luisterde, en schreef. En voor de rest keek je eens naar buiten, of naar je medemenschen. Maar de herinnering doet me afdwalen.

Het was dan de eerste keer, en we waren in een geweldige spanning ....

De prinses zou komen !

Zij zou bij ons komen collegeloopen. Ik weet nog hoe ik met nieuwe oogen in de nauwe gang met de schoolkapstokken en in de kleur­looze collegezaal had rondgekeken: moest ze werkelijk hier een van de onzen zijn, moest ze van onze kapstokken gebruik maken, moest ze binnen deze vier leelijke muren nederig in ons midden zitten ? Nee, dat kon toch niet.

Maar het kon wèl.

Ze hing haar goed aan een pin in de gang en trad. met 'n paar vriendinnen de collegekamer binnen. Het was gebeurd.

Nooit zal ik vergeten wat me 't eerste opviel en 'n schok van verrassing gaf : ze is roodblond ! Want ik dacht, dat ze blond was. Dat was een openbaring. Verder kan ik van die eerste "incomste" niets meer vertellen, want vanzelfsprekend gedroegen we ons toen zoowel als later als beschaafde menschen en gaapten haar niet aan. Ze is met haar vriendinnen ergens in 't dichtbevolkte college neergestreken - we zaten daar meestal met 'n stuk of veertig - en luisterde, en schreef, net als wij. De spanning was heen - omdat alles zóó gewoon was geweest. Ik herinner mij, dat ze dien eersten keer 'n lichtblauw mantelpak droeg en na 't college te voet de straat opging met de vriendinnen, stevig stappend, een paar dictaatcahiers onder den arm geklemd. Hele­maal de stereotiepe meisjesstudente.

Maar dat was blijkbaar àl te sportief geweest, want later is ze zonder uitzondering steeds per auto gekomen, in haar zware, deinende Cadillac met den sonoren claxon, dien we allemaal zoo goed kenden.

De Leidsche bevolking kende 'm ook: altijd waren er nieuwsgierigen bij 't collegegebouw saamgetroept - een paar agenten-in-de-nabijheid vormden een onmiskenbaar teeken van haar komst - om een glimp op te vangen van onze eenvoudige prinses, die kwiek uit den wagen stapte en gezellig door de oude deur naar binnen ging, of, babbelend en lachend, als een gewoon onderdeel van den stroom studenten naar buiten "dreef", na afloop van 't college.

En zoo is het altijd blijven gaan. De prinses was stipt en trouw en sloeg nooit een college over. (Iets wat wij niet allemaal van onszelf kunnen zeggen!)

Behalve Ned. Letterkunde liep ze ook Fransche colleges, en Godsdienst-geschiedenis, en Algemene Taalkunde. En nog meer. Ze werd ons een ver­trouwde verschijning in het gebouw aan de Kloksteeg, en later in de Zeevaartschool aan 't Noordeinde, waar de colleges toen werden gegeven. Net als ieder­een, bukte ze zich voor het kleine, vooroeverneigende spiegeltje bij de kapstokken, om haar haren wat op te kammen, zoals wij vrouwen dat plegen te doen als we eenigen tijd een hoed hebben opgehad. Net als iedereen warmde ze haar handen wel eens bij de groote kachel 's winters, voor 't college begon.

Eén grappig voorvalletje herinner ik mij daar­omtrent. Eens stond ze zoo bij de kachel, toen prof. Verwey binnenkwam. Maar daar ze met den rug naar de deur stond, merkte ze 't niet op. De prof sloot de deur, liep naar den katheder. De gewone, geleidelijke stilte trad in. Nog had Juliana, genoeglijk zich warmende, niets ontdekt. Ik meen - maar dat weet ik met zeker meer - dat 's profs inleidend "Dames en heeren" óók nog noodig was, voor de prinses, in grooten schrik, op haar plaats vloog.

Eéns is ze te laat gekomen. Dat blijft voor mij altijd 'n lieve herinnering. Klop, klop, ging het bescheiden op de deur, ongeveer vijf minuten nadat 't Letterkundecollege begonnen was. Meneer R., de onverstoorbare begeleider van de prinses - hij was altijd in haar onmiddellijke na­bijheid - opende de deur, en naar binnen schoof een blozende en zeer verlegen

Juliana, met een vriendin. Een stampvol college. Nergens meer plaats.  Ze ontdekt nog 'h open plek, aan 't raam. Dan pakt ze de vriendin bij de hand en loopt zeer snel, bijna op 'n drafje, op de teenen naar het eene plekje aan 't raam, waar voor haar ingeschoven wordt en ze nog net op de punt van de tafel dictaat zal kunnen maken. Maar ze moest voor heel 't college langs. Wat wàs ze verlegen ! Op dat oogen­blik had ze iets onzegbaar kinder­lijks. Het was mij even, of ik twee spelende kinderen op een wei had gezien, hand in hand­ een wonderlijke associatie overi­gens in deze omgeving. Misschien kwam het, omdat dit zoo vér af was van de min of meer zelf - verzekerde houding, die den meesten studenten op dezen leef­tijd eigen is. Prof. Verwey, met zijn rustig gezicht, zag volkomen den humor van ’t geval.

Hij wachtte even tot de drie gezeten waren, en ging toen kalm door. Dat de prinses toch binnen was gekomen, pleit voor haar ijver; het was bij ons geen gewoonte, nog naar binnen te gaan als je te laat was.

De prinses luis­terde met groote aandacht in de lessen. Meermalen had je gelegenheid haar ongemerkt 'n beetje te bekijken, vooral wanneer ze aan een van de opzij geplaatste tafels zat en je dus tegelijk met den hoogleeraar ook haar voor je zag. Bij een van die gelegenheden heb ik het gewaagd haar vluchtig uit te teekenen, terwijl ze verzonken zat tè luisteren naar het reciteren van 'n gedicht. Het moest natuurlijk vreselijk vlug gaan, en ze mocht vooral niets merken. In dien tijd was ze gezetter dan nu. Maar ze was heel goed gebouwd, en ze had o.a. bijzonder mooie, witte handen. Ik zat daar menigmaal naar te kijken. In haar profiel vond ik altijd. dat ze gelijkenis ver­toonde met koningin Emma, ofschoon dat op de foto's nooit zoo opvalt. Haar japonnen waren merk­waardig eenvoudig, ,,schooljurken" droeg ze, zou je kunnen zeggen. En nooit hebben haar haren in dien tijd de buitensporigheden van tang of watergolf gekend. Ook was 't zoo aardig, haar als 'n gewoon mensch te zien worstelen met 'n vulpen, die lekte, of mee te maken hoe ze, snip- en snipverkouden, den eenen zakdoek na den anderen te voorschijn trok.


De prinses was goedlachsch, ze had iets heel opgewekts over zich. Als er iets te lachen viel, dan hoorde je haar 't eerst. En dan opeens - ja, dat gebeurde ook wel eens - kon ze haar kleine oogen over alle aanwezigen laten gaan met iets koel-hooghartigs, met waarlijk iets vorstelijks in dien blik. Dat was een àndere Juliana. Maar dat duurde meestal maar kort. Een van de sympathiekste dingen van haar Leid­schen studietijd vond ik, dat ze zich heeft willen onderwerpen aan examens, vrijwillig. Ieder, die van deze zaken iets afweet, begrijpt wat dat zeggen wil. Het betekent een concentratie, een samenvatting, een inspanning. En - voor Juliana - een zeker zich prijsgeven. Want hierdoor kon haar intelligentie getaxeerd worden, en blijkbaar vreesde ze die taxatie van den kant der critische hoogleeraren niet. Haar tentamina moeten buitengewoon goed zijn geweest. Prof. Huizinga prees bij haar promotie openlijk en emfatisch haar criti­sehen geest, haar ruim verstand. Ik hoor nog een van de andere profes­soren, die haar geëxami­neerd had en die ook mijn leermeester was, met nadruk tijdens een onder­houd mij zeggen: ,,Ik ben er ten stelligste van overtuigd, dat de prinses een groote dosis Oranje intellect heeft."

Dit alles is negen jaar ge­leden (lees oktober 1936), doch deze kleine dingen van onze prin­ses liggen me nog altijd goed in 't geheugen. Het zijn niet meer dan wat losse herinne­ringen, maar ze hooren tot de aardigste en dierbaarste van mijn leven. En in deze dagen van haar stralend geluk, nu onze gedachten in zoo groote ge­negenheid naar haar uitgaan, werden ze weer extra leven­dig in mij en voelde ik de behoefte, er iets van te ver­tellen, en weer eens het oude dictaatschrift met de heime­lijk gekrabbelde portretjes voor den dag te halen.

Zoo hebben haar gekend haar vele Leidsche studie­genooten, die verder nooit in eenig persoonlijk contact met haar gekomen zijn, maar haar toch van zoo heel nabij meemaakten. Ook voor hen was zij waarlijk ,,mede­studente".

    




Leen Bakker
Geplaatst door L.J.A.Bakker

http://knipselsuitkranten.nl

http://www.grijsvuur.nl

Vragen, opmerkingen of tips? Neem gerust contact op. Uiteraard kunt u groenegraf.nl ook volgen op Facebook en Twitter