Vluchtig uit te teekenen van prinses Juliana |
Herinnering van een ex-medestudente
Het was de eerste keer ....
Wat waren we in 'n geweldige
spanning! De meesten hadden al plaats genomen op de oude stoelen aan de oude
eikenhouten tafels in het oude collegegebouw van de oude Kloksteeg te Leiden.
Ja, ja, alles was daar zoo oud en zoo versleten, zoo kaal, zoo triestig van
tinten. Maar in 't "academisch kwartiertje" kon die oude collegezaal
toch dreunen en gonzen van onzen lach en onze critische en overmoedige -
gesprekken. Totdat de prof binnenkwam, en we ons dictaat opensloegen op het met
de brutale runen van vele studentengeneraties bekorven tafelblad en we ons schikten
tot luisteren. Als de zon welwillend naar binnen wou schijnen, of glansde over
den rijken geel-grijze koorwand van de oude St. Pieterskerk daarbuiten, die je
door de hooge ruiten heel van nabij kon zien, dan kon er iets oergezelligs zijn
aan onze collegekamers.
Wat heb ik toch eigenlijk
altijd veel van die smakelooze ruimten gehouden ! De kokosloopers tusschen de
banken, de groote vulkachel met scherm en pijp, het karton met het rookverbod
op een ereplaats aan den vóórwand, de ingedeukte zwarte zittingen van de
stoelen, het verkleurde, geestelooze belhang - met al die dingen raakte je
rustig vertrouwd.
De prof stond daar te spreken
op den katheder, en je luisterde, en schreef. En voor de rest keek je eens naar
buiten, of naar je medemenschen. Maar de herinnering doet me afdwalen.
Het was dan de eerste keer, en
we waren in een geweldige spanning ....
De prinses zou komen !
Zij zou bij ons komen collegeloopen.
Ik weet nog hoe ik met nieuwe oogen in de nauwe gang met de schoolkapstokken en
in de kleurlooze collegezaal had rondgekeken: moest ze werkelijk hier een van
de onzen zijn, moest ze van onze kapstokken gebruik maken, moest ze binnen deze
vier leelijke muren nederig in ons midden zitten ? Nee, dat kon toch niet.
Maar het kon wèl.
Ze hing haar goed aan een pin
in de gang en trad. met 'n paar vriendinnen de collegekamer binnen. Het was
gebeurd.
Nooit zal ik vergeten wat me
't eerste opviel en 'n schok van verrassing gaf : ze is roodblond ! Want ik
dacht, dat ze blond was. Dat was een openbaring. Verder kan ik van die eerste "incomste"
niets meer vertellen, want vanzelfsprekend gedroegen we ons toen zoowel als later
als beschaafde menschen en gaapten haar niet aan. Ze is met haar vriendinnen
ergens in 't dichtbevolkte college neergestreken
- we zaten daar meestal met 'n stuk of veertig - en luisterde, en schreef, net
als wij. De spanning was heen - omdat alles zóó gewoon was geweest. Ik herinner
mij, dat ze dien eersten keer 'n lichtblauw mantelpak droeg en na 't college
te voet de straat opging met de vriendinnen, stevig stappend, een paar
dictaatcahiers onder den arm geklemd. Helemaal de stereotiepe meisjesstudente.
Maar dat was
blijkbaar àl te sportief geweest, want later is ze zonder uitzondering steeds
per auto gekomen, in haar zware, deinende Cadillac met den sonoren claxon, dien
we allemaal zoo goed kenden.
De Leidsche bevolking kende 'm
ook: altijd waren er nieuwsgierigen bij 't collegegebouw saamgetroept - een paar
agenten-in-de-nabijheid vormden een onmiskenbaar teeken van haar komst - om een
glimp op te vangen van onze eenvoudige prinses, die kwiek uit den wagen stapte
en gezellig door de oude deur naar binnen ging, of, babbelend en lachend, als
een gewoon onderdeel van den stroom studenten naar buiten "dreef", na
afloop van 't college.
En zoo is het altijd blijven
gaan. De prinses was stipt en trouw en sloeg nooit een college over. (Iets wat
wij niet allemaal van onszelf kunnen zeggen!)
Behalve Ned. Letterkunde liep
ze ook Fransche colleges, en Godsdienst-geschiedenis, en Algemene
Taalkunde. En nog meer. Ze werd ons een vertrouwde verschijning in het gebouw aan de Kloksteeg,
en later in de Zeevaartschool aan 't Noordeinde, waar de colleges toen werden
gegeven. Net als iedereen, bukte ze zich voor het kleine, vooroeverneigende
spiegeltje bij de kapstokken, om haar haren wat op te kammen, zoals wij
vrouwen dat plegen te doen als we eenigen tijd een hoed hebben opgehad. Net als
iedereen warmde ze haar handen wel eens bij de groote kachel 's winters, voor
't college begon.
Eén grappig voorvalletje herinner ik mij daaromtrent. Eens stond ze zoo
bij de kachel, toen prof. Verwey binnenkwam. Maar daar ze met den rug naar de
deur stond, merkte ze 't niet op.
De prof sloot de deur, liep naar den katheder. De gewone, geleidelijke stilte
trad in. Nog had Juliana, genoeglijk zich warmende, niets ontdekt. Ik meen -
maar dat weet ik met zeker meer - dat 's profs inleidend "Dames en heeren" óók nog noodig was, voor de
prinses, in grooten schrik, op haar plaats vloog.
Eéns is ze te laat gekomen. Dat blijft voor mij altijd 'n lieve herinnering. Klop, klop, ging
het bescheiden op de deur, ongeveer vijf minuten nadat 't Letterkundecollege
begonnen was. Meneer R., de
onverstoorbare begeleider van de prinses - hij was altijd in haar onmiddellijke
nabijheid -
opende de deur, en naar binnen schoof
een blozende en zeer verlegen
Juliana, met een vriendin. Een stampvol college.
Nergens meer plaats. Ze
ontdekt nog 'h open plek, aan 't raam.
Dan pakt ze de vriendin bij de hand en loopt zeer snel, bijna op 'n drafje, op de
teenen naar het eene plekje aan 't raam, waar voor haar ingeschoven wordt en ze
nog net op de punt van de tafel dictaat zal kunnen maken. Maar ze moest voor
heel 't college langs. Wat wàs ze verlegen ! Op dat oogenblik had ze iets onzegbaar
kinderlijks. Het was mij even, of ik twee spelende kinderen op een wei had
gezien, hand in hand een wonderlijke associatie overigens in deze omgeving.
Misschien kwam het, omdat dit zoo vér
af was van de min of meer zelf - verzekerde
houding, die den meesten studenten op
dezen leeftijd eigen is. Prof. Verwey, met zijn rustig gezicht, zag volkomen
den humor van ’t geval.
Hij wachtte even tot de drie gezeten waren, en ging toen kalm door. Dat de
prinses toch binnen was gekomen, pleit voor haar ijver; het was bij ons geen
gewoonte, nog naar binnen te gaan als je te laat was.
De prinses luisterde met groote aandacht in de lessen. Meermalen had je
gelegenheid haar ongemerkt 'n beetje te bekijken, vooral wanneer ze aan een van
de opzij geplaatste tafels zat en
je dus tegelijk met den hoogleeraar ook haar voor je zag.
Bij een van die gelegenheden heb ik het gewaagd haar vluchtig uit te teekenen,
terwijl ze verzonken zat tè luisteren naar het reciteren van 'n gedicht. Het
moest natuurlijk vreselijk vlug gaan, en ze mocht vooral niets merken. In dien
tijd was ze gezetter dan nu. Maar ze was heel goed gebouwd, en ze had o.a. bijzonder
mooie, witte handen. Ik zat daar menigmaal naar te kijken. In haar profiel vond
ik altijd. dat ze gelijkenis vertoonde met koningin Emma, ofschoon dat op de foto's
nooit zoo opvalt. Haar japonnen waren merkwaardig eenvoudig,
,,schooljurken" droeg ze, zou je kunnen zeggen. En nooit hebben haar haren
in dien tijd de buitensporigheden van tang of watergolf gekend. Ook was 't zoo
aardig, haar als 'n gewoon mensch te zien worstelen met 'n vulpen, die lekte,
of mee te maken hoe ze, snip- en snipverkouden, den eenen zakdoek na den
anderen te voorschijn trok.
De prinses was
goedlachsch, ze had iets heel opgewekts over zich. Als er iets te lachen viel,
dan hoorde je haar 't eerst. En dan opeens - ja, dat gebeurde ook wel eens -
kon ze haar kleine oogen over alle aanwezigen laten gaan met iets
koel-hooghartigs, met waarlijk iets vorstelijks in dien blik. Dat was een
àndere Juliana. Maar dat duurde meestal maar kort. Een van de sympathiekste
dingen van haar Leidschen studietijd vond ik, dat ze zich heeft willen onderwerpen aan
examens, vrijwillig. Ieder, die van deze zaken iets afweet, begrijpt wat dat
zeggen wil. Het betekent een concentratie, een samenvatting, een inspanning. En
- voor Juliana - een zeker zich prijsgeven. Want hierdoor kon haar
intelligentie getaxeerd worden, en blijkbaar vreesde ze die taxatie van den kant
der critische hoogleeraren niet. Haar tentamina moeten buitengewoon goed zijn
geweest. Prof. Huizinga prees bij haar
promotie openlijk en emfatisch haar critisehen geest, haar ruim verstand. Ik hoor nog een van de
andere professoren, die haar geëxamineerd had en die ook mijn leermeester
was, met nadruk tijdens een onderhoud mij zeggen: ,,Ik ben er ten stelligste van
overtuigd, dat de prinses een groote dosis Oranje intellect heeft."
Dit alles is
negen jaar geleden (lees oktober 1936), doch deze kleine dingen
van onze prinses liggen me nog altijd goed in 't geheugen. Het zijn niet meer dan wat losse herinneringen, maar ze hooren tot de
aardigste en dierbaarste van mijn leven. En in deze dagen van haar stralend geluk, nu onze gedachten in zoo groote
genegenheid naar
haar uitgaan, werden ze weer extra levendig in mij en voelde ik de behoefte, er iets van te vertellen, en weer eens
het oude dictaatschrift met de heimelijk gekrabbelde portretjes voor den dag
te halen.
Zoo hebben haar gekend haar
vele Leidsche studiegenooten,
die verder nooit in eenig persoonlijk contact met haar gekomen zijn, maar haar
toch van zoo heel nabij meemaakten. Ook voor hen was zij waarlijk ,,medestudente".
Leen Bakker |
http://knipselsuitkranten.nl
http://www.grijsvuur.nl
Vragen, opmerkingen of tips? Neem gerust contact op. Uiteraard kunt u groenegraf.nl ook volgen op Facebook en Twitter