dinsdag 8 maart 2016

Herinneringen van Hans (14): Mijn lagere school jaren op de St. Aloysiusschool (1953-1959) deel 3 (vervolg 6e klas)

door Hans Smeekes

Het was in de zesde klas dat een z.g. Witte Pater (in wit tenue en ik denk ook met witte baard) in de klas kwam om te vertellen over de missie. Meneer Coesel maakte dan graag plaats voor hem. Op de zondag had de pater vanaf het preekgestoelte de gelovige goegemeente al gloedvol toegesproken met de aansporing om vooral veel te geven. In de hal vooraan in de kerk stond sowieso al een offerblikje voor dit doel.

Hij had verhalen over de negertjes (zoals dat toen nog gezegd werd) en hun avonturen in het oerwoud en hun strijd met de wilde dieren. 
Ook weer iets wat ik geweldig vond. In mijn optiek waren dat ruige mannen, die paters. Pioniers. En even heb ik erover gedacht om dat later ook te gaan doen. 

In mijn kindermissaaltje, dat ik nog als kleinood koester, vond ik nog een missieprentje uit die tijd.

We verzamelden zilverpapier en de ‘zilveren’ doppen van de melkflessen van die tijd en namen die in een zak mee naar school. Voor de missie. Als dank kregen we dan een periodiekje, een missieblaadje, ook vol 'spannende' verhalen en foto's.



Op internet heb ik geprobeerd dat blaadje te achterhalen. Het zou kunnen dat het ‘de kleine apostel’ was, het is in elk geval een blaadje uit die tijd, maar of het ook dat was, daar ben ik niet zeker van. Het doet er in elk geval wel aan denken.








Dat zilverpapier ging natuurlijk niet direct naar Afrika, dat wist ik ook wel, maar wat ze er wel mee deden, wist ik ook niet. 
Later heb ik begrepen dat het zilverpapier stanniool bevatte. Dun gewalst tin. Dat werd gerecycled. En dat bracht dus een beetje geld op.
Aan zilveren doppen hadden we geen gebrek, want er werd met de aanmoediging van mijn moeder, die altijd het beste met ons voor had, vooral wat gezondheid betreft, heel wat melk gedronken. Eigenlijk was men er toen net toe overgegaan, de melk in flessen te verkopen. Daarvoor was het nog losse melk. 
Ook de overheid moedigde melk drinken aan. Ik herinner me zelfs een grote campagne voor de M-brigade. Maar daar hebben we nooit aan meegedaan.

In de vastenperiode vlak voor Pasen werden we verondersteld elke morgen naar de kerk te gaan. Als aanmoediging om daaraan te voldoen, mocht je een vakje inkleuren op een kaart als je inderdaad was geweest.
Ik heb dat zelden kunnen doen, want veel interesse had ik daar niet in. En van thuis uit werd het ook niet aangemoedigd. Eén keer per week vond men wel genoeg. 


Wat verhalen betreft, behalve dan die, welke uit de mond van meneer Coesel kwamen, weet ik ook nog dat we uit een boek lazen (we moesten ‘omstebeurt’ een stukje eruit voorlezen, denk ik) met de spannende avonturen van de Noorse poolreiziger Roald Amundsen en zijn beroemde schip de ‘Fram’, dat hij van de andere bekende Noorse poolreiziger Fridtjof Nansen te leen had gekregen. Ik herinner me die namen nog goed. 



Volgens mij hebben we het boek nooit helemaal uitgelezen en heb ik het onlangs tweedehands na wat zoekwerk op internet kunnen bemachtigen (ik denk tenminste dat het 't betreffende boek is, de tekeningetjes komen me in elk geval bekend voor, echter het is nog in de vooroorlogse spelling, wat wel weer vreemd is). 


De envelop met het boek erin was volgeplakt met postzegels waarop afbeeldingen van het oude leesplankje. Zou de afzender aangevoeld hebben, dat ik met een artikel bezig ben over mijn lagere schooltijd? Leuke toevalligheid wel.

Ja reisverhalen en specifiek met betrekking tot varen was wel mijn ding. Thuis heb ik toen in één adem “De Scheepsjongens van Bontekoe” uitgelezen. 

En las ik voor het eerst over verre oorden als Malakka. Die naam is altijd blijven hangen en toen ik daar in de jaren negentig was, heb ik aan het boek moeten denken, specifiek toen ik daar op het kerkhof stond met grafstenen waarop Nederlandse namen stonden vermeld. Het boek hadden we niet thuis, ik had het geleend uit de bibliotheek. Echter ik kan me niet meer goed herinneren waar de bibliotheek toen was. Vaag heb ik het idee dat het ergens aan de Kampstraat of Veldstraat was.


Op mijn 11e verjaardag kreeg ik van mijn ouders een prachtige 'luxe' oude uitgave in twee delen van 'Alleen op de Wereld’ van Hector Malot. Mijn ouders hadden dat goed 'geschoten' dat 't wel een boek voor mij was. 










En inderdaad: ik kon er heel wat uurtjes mee doorbrengen, stil in een hoekje. 
Ik was geboeid en geroerd tegelijk door de avonturen van de vondeling Remi en zijn vriend Vitalis en de hondjes, samen heel Frankrijk doortrekkend. 



Ik heb de boeken nog steeds. De prijs staat er nog in: één gulden vijfentwintig voor de twee delen.

Samen met nog een aantal klasgenoten, eigenlijk allemaal vrienden en vriendinnen, heb ik examen gedaan om toegelaten te worden tot het RK Lyceum aan de Emmastraat in Hilversum.
Daaraan vooraf gaand was er een test geweest. Met als uitslag dat voor mij de MULO het hoogst haalbare zou zijn. Mijn ouders zijn toen met meneer Coesel gaan praten en hij gaf de geruststelling dat ik kennelijk mijn dag niet had gehad, want mijn rapportcijfers waren eigenlijk best goed. 


Ik hoorde tot de besten van de klas. Dus heb ik me op zijn advies toch laten inschrijven voor het Lyceum. En ik slaagde ook, helaas enkele van mijn heel goede vrienden niet. Ik was heel goed bevriend met Ton van Hofwegen, hij zat ook naast mij en hij woonde op de Heemskerklaan. Ik kwam ook wel eens bij hem thuis en hij bij mij. Hij heeft bij ons thuis voor het eerst tv gezien. Mijn vader was er wat aanschaf daarvan ‘vroeg’ bij, want hij werkte bij de Philips.
Ton en ik deden veel aan ‘koppen’. Altijd waren we aan het koppen (zie mijn voetbalverhaal).


Een stukje muur waarachter de gymnastiekzaal was, fungeerde als ‘goal’.
Helaas slaagde hij niet en is het contact verloren gegaan. 

En mijn schoolvriendinnetje Martha Hilhorst (zij had mij gevraagd, want zelf was ik daar te verlegen voor en ik heb de aardige herinnering dat ze af en toe een appel voor me meenam) slaagde helaas ook niet. Dat was wel heel jammer. Ik zie haar nog heel teleurgesteld staan toen de uitslag bekend werd gemaakt.  Ook dat contact is toen verloren gegaan, maar vijftien jaar geleden is dat weer hersteld. En bezoek ik haar eens per jaar en halen we herinneringen op.
Hoe klein is de wereld soms. Het was in het Tibetaans Boeddhistisch centrum in Huy, waar ik toen woonde en er een dame arriveerde die met ons mee zou gaan op een pelgrimsreis naar India en Nepal. Ik kende haar niet, maar we maakten kennis en haar ‘roots’ bleken zowaar in Baarn te liggen. Dus we hadden onmiddellijk een klik. Nog sterker was, dat bleek dat ze een goede vriendin van Martha was. Ik heb toen haar het adres gevraagd en na enig aarzelen durfde ik een brief te sturen. Sindsdien hebben we dus weer contact. En is zij het enige contact dat ik nog heb met iemand van toen.

Andere klasgenoten als Hannie Schouten en Marianne Bartels slaagden wel en zouden dus ook naar Hilversum gaan. Maar Hans Scheel (met wie ik ook goed bevriend was, hij woonde in de Wijkamplaan, dus niet zo ver van mij vandaan) en Sjef v.d. Mey hadden gekozen voor het lyceum in Amersfoort. Zo viel een club die veel met elkaar had gedeeld, ineens uiteen.
Ik weet nog dat ik het toelatingsexamen met mijn eerste z.g. ballpoint heb gedaan. Mijn moeder had die speciaal voor die gelegenheid gekocht. Ik weet nog hoe die eruit zag. Half wit en half zilverkleurig. Een hele fijne pen, waarmee ik nog jaren heb geschreven.
Omdat mijn ouders er vanuit gingen, dat ik wel toegelaten zou worden tot het RK Lyceum in Hilversum, hebben ze mij op mijn verjaardag (op 22 februari) een splinternieuwe fiets cadeau gedaan. Want ze zagen er wel het belang van dat dit toch op een goede fiets moest gebeuren. Die fiets zag er inderdaad wel prachtig uit. 


Hans (links) met zijn nieuwe fiets tijdens een familie tripje
(rechts de oude damesfiets, waarop hij ook jaren naar en van school heeft gereden)
In metallic lichtblauw, als ik me goed herinner. Iets tussen een gewone herenfiets en sportfiets in. Een pronkstuk, dat vond iedereen. Mijn moeder was bang dat de fiets al beschadigd zou worden nog voor ik er naar Hilversum gebruik van zou kunnen maken, dus toog ze naar meneer Van Gisbergen om te vragen of de fiets gestald kon worden in de hal, want de rijwielstalling vertrouwde ze niet helemaal (misschien ook wel vanwege mogelijke diefstal). Meneer Van Gisbergen was zo aardig om dat toe te staan. Voor mij had dat niet gehoeven, want zo kwam ik weer in een speciaal (beschermd) daglicht te staan.
Meneer Van Gisbergen

Aan het hoofd van de school Meneer Van Gisbergen heb ik ook goede herinneringen. Ik geloof zelfs dat we van hem de lessen in handenarbeid kregen. Maar dat kan ook Meneer Coesel zelf geweest zijn, dat weet ik niet meer heel goed. Meneer Van Gisbergen was als hoofd van de school een autoriteit, maar daarbij ook heel vriendelijk. Hij had de toenmalige VGLO onder zijn hoede. Hij woonde aan de Torenlaan, weet ik nog. Het schijnt dat hij ook een goede verteller is geweest, vooral ook over zijn tijd in Indonesië, maar daarvan heb ik (helaas) niet veel meegekregen, omdat hij niet onze eigen meester was.
De handenarbeid vond plaats in een ander lokaal. Ik heb daar leren figuurzagen. Wat ik erg leuk vond. En ben dat thuis ook gaan doen. Uit mijn hoofd maakte ik dan een soort bouwtekening en zaagde ik het uit. Bootjes waren mijn geliefde objecten.

Er werd ook aan schoolzwemmen gedaan. En dan togen we met zijn allen op de fiets naar het zwembad in het bos. Netjes in de rij, twee aan twee. 


Over het Kippenbruggetje en dan rechtsaf langs het ravijn met de spoorlijn diep beneden, dan de Amsterdamse straatweg oversteken, die toen nog tweebaans was en niet al te druk en vervolgens het bos in. Ik heb toen mijn nieuwe fiets al goed kunnen inwijden. 
Het Kippenbruggetje

Van die enkele les waren we uiteraard de zwemkunst nog niet machtig geworden, dus kwam mijn moeder op het idee mijn broer Henk en mij op te geven voor zwemlessen in de zomervakantie. Want kunnen zwemmen vonden mijn ouders in ons waterrijke landje heel belangrijk. Met voor ogen dat ons kleine broertje Gerard bijna eens was verdronken. 



Die lessen waren al vroeg in de morgen, dus daar hadden we al moeite mee. 
Bovendien hadden we een probleem met het schoolse karakter ervan. Nadat we de basis van de slagen hadden geleerd, zijn we nog maar onregelmatig gegaan en gingen we onze eigen gang. Er bestond in die tijd nog geen diploma, dus hoefden we thuis ook niets uit te leggen. We konden zwemmen en dat was het belangrijkste.

Ik herinner me wel nog dat ik op een warme dag in het zwembad eens ben opgekomen voor mijn jongere broer (terwijl die toen toch al een kop groter was dan ik). Mijn verbale geweld moet overtuigend zijn geweest en gaf me veel zelfvertrouwen. Want ik was normaal gesproken nogal een stille.

In die tijd had mijn moeder mij opgegeven voor de school- en werktuinen. Dat was aan de buitenkant van Baarn ergens aan de Geerenweg. Onder begeleiding hield je dan een langwerpig stukje land bij. Ik denk dat het plaats vond op de vrije woensdagmiddag. Triomfantelijk kwam ik dan thuis met bossen bloemen, met name de strobloemen kan ik me nog goed herinneren, die moesten dan gedroogd worden en dat gebeurde op de vensterbanken voor de ramen. Zo hadden we dan de hele winter bloemen in huis.



Ook weet ik nog dat ik met grote bossen worteltjes thuiskwam. Inclusief het loof. Ik was er trots op dat ik zo een bijdrage kon leveren aan het reilen en zeilen thuis. Specifiek herinner ik me ook de gigantische boerenkolen in het najaar tegen de winter.
En de radijsjes, weet ik nog. Lekker fris in de zomer. Normaal aten we die nooit, dus dat was uniek.
Het was vooral ook leuk om in de grond te wroeten onder deskundige begeleiding. We kregen daar ter plekke het materiaal en de zaadjes. Er werd dan bij verteld hoe diep en hoe ver van elkaar je de gaatjes voor de zaadjes moest maken. En dan maar elke week kijken of er al iets uit de grond kwam.
Meneer Jessurun



In de zesde klas zag ik ook meneer Jessurun weer terug. Hij gaf de lessen in de Franse taal. Dat was facultatief. Maar als opmaat naar de middelbare school was dat meer dan nuttig. 



Meneer Coesel




Opmerkelijk is dat meneer Coesel in hetzelfde jaar dat ik van school af ging, is overleden. Dat was op 22 september 1959 (twee weken na zijn veertig jarig jubileum!). 
Ik heb deze bijzondere man dus nog net mogen meemaken.


Na mijn vader’s overlijden in 1993 kwam ik nog wel eens op het kerkhof achter de St. Nicolaaskerk en heb ik nog wel eens mijmerend stil gestaan bij het graf van meneer Coesel. 
En hem bedankt. 
Mijn eerste goeroe.






Hans Smeekes  















Vragen, opmerkingen of tips? Neem gerust contact op. Uiteraard kunt u groenegraf.nl ook volgen op Facebook en Twitter