De
Eembruggenaren, die op 16 oktober 1378 bij de sluis voor de kerk aan Ter Eem
naar een voor hen nieuwe konstruktie stonden te kijken, konden niet vermoeden
dat die wegversperring geschiedenis zou schrijven als eerste tol in deze
omgeving, waarop nog vele van dergelijke initiatieven zouden volgen.
|
Het oudste café van Eembrugge |
”Let
maar op, ze weigeren te betalen en rijden gewoon door”, voorspelde Claes van
Loenen, die zijn koeien op een weiland achter Huis ter Eem had lopen. Maar daar
was Truida van den Koster, de buurvrouw van Claes Dynaerts, de waard in
de vrij deftige herberg aan de Eembrug, minder overtuigd van. ”Ze hebben die
kuilen en de sloot ernaast niet voor niets laten graven”.
’’Alleen
het neerzetten moet al zo’n tien plakken gekost hebben”, wist Nanning
Wouterszoon, die zijn koeien langs de Eem in de buurt van de waai liet grazen.
”En
de rest”, viel Wendermoet Scaden bij. Hij had een air of hij het weten kon,
omdat zijn boerderij net vóór de kerk - toen nog aan de overzijde van de
rivier, net als het Huis - stond. ”Jij hebt er ook nog aan verdiend”,
wees hij met het hoofd naar Hein Vosse.
Die
haalde alleen z’n schouders op. ”lk kreeg 8 plakken om de drie bomen naar
Eembrugge te slepen. Maar vergeet niet dat ik daarvoor driemaal rijden moest”.
Ook die bomen had men moeten kopen, maar hoeveel plakken dat gekost had, wisten
ze niet. Ze waren uit Baarn, of misschien wel de Vuursche gehaald. "Jan de
Man uit Baarn kreeg 3 plakken voor die draaiboom”, zei Scaden veelbetekenend.
Acht
plakken waren toen evenveel als een pond, een gulden zouden we nu zeggen. De
opbrengst zal dat eerste jaar trouwens niet tegengevallen zijn: 304 pond 1
stuiver 11 penningen. Helemaal zonder moeilijkheden ging het overigens niet.
Het was maar goed, dat er een boom over de weg liep, want anders waren velen
inderdaad zo maar doorgereden. Nu moest gewacht worden, want de tolboom bleef
onverbiddelijk gesloten, tot men eerst geofferd had. Die
nieuwigheden ook. Het was al erg genoeg geweest, toen Bisschop Jan van Arkel
van Utrecht in 1360 een
dekreet had uitgevaardigd, dat voortaan bij het passeren van de Eembrug geld
betaald zou moeten worden. Over dat bruggeld maakten de Eembruggenaren zich
overigens niet dik. Net als de bewoners van Baarn, Bunschoten en Eemnes waren
zij daarvan vrijgesteld. Niet om de kleur van hun ogen, maar die vier gemeenten
hadden al bij de bouw van de brug meebetaald en zij stonden ook garant
jaarlijks bij te dragen in een eventueel exploitatietekort.
Want
daar mocht je niet te licht over denken. De aanstelling van een brugmeester
betekende al kosten en nog erger was 't met de onderhoudskosten. Dat kon
allemaal best eens tegenvallen. Bovendien had de Bisschop de inwoners van zijn
eigen stad Utrecht, alsmede de mensen uit de destijds twee belangrijkste
Stichtse steden (Amersfoort en Rhenen) eveneens vrijdom van deze bruggelden
verleend.
Dat
kleine beetjes één grote kunnen vormen, bleek wel uit de tarieven. Voor een
wagen, welke de brug over wilde, moesten 4 penningen worden betaald. Tenminste
de grote, want voor de gewone karren behoefde men maar de helft te geven.
Terwijl ook voor ieder rund, ongezadeld paard, varken of schaap, die de brug
overstak, 1 penning neergelegd moest worden. Overigens was dat ook begrensd,
want voor een grotere groep kon 't nooit hoger oplopen dan 4 penningen.
De
Bisschop van Utrecht kon zoiets nu
wel mooi uitvaardigen, daarna liet hij 't meeste toch aan de vier omliggende
gemeenten over. leder jaar op Sint Jansdag kwamen Baarn, Eembrugge, Bunschoten
en Eemnes bijeen om een brugmeester te regelen, waaraan de inning van dat
bruggeld verpacht werd. Bij dat overleg was de Bisschop overigens wel
vertegenwoordigd. Hij zond een persoonlijke afgevaardigde, of liet het aan de
rentmeester ("castelein” heette zo’n figuur in die tijd) van Huis ter Eem
over. Waarbij natuurlijk niet vergeten mocht worden, dat de helft van de opbrengst
van het bruggeld voor de Bisschop zelf was.
Nu
echter raakte men niet uitgesproken over iets nieuws: geld betalen om over een
weg te mogen! Ze waren het er over eens, dat er een heel toepasselijke dag voor
uitgekozen was: 16 oktober - St. Gallendag.
"Past
goed bij de bittere smaak, die de mensen er aan over houden”, vond Claes van
Loenen. Maar Hein Vosse had daar zo zijn eigen vermoedens over. ’’Vast en zeker
omdat het vandaag ook marktdag in Amersfoort is”.
Wie
moest het geld innen? De castelein voelde zich er te goed voor en zijn
medewerkers op ter Eem wilden (of durfden?) niet. Zodat iemand van buitenaf
moest worden aangetrokken.
"Die
heeft een gekke naam”, lachte Truida. "Spiegelken heet hij. Ze moeten mooi
logies voor hem betalen”.
Er
werd gemompeld, dat de hoge heren met dergelijke kosten niet krenterig waren.
’’Toen de burgemeesters van Bunschoten en Eemnes — Baarn werd niet eens
genoemd! — hier een keer kwamen om de verpachting te regelen, dronken ze
voor wel 8 plakken bier op”, wist Nanning Wouterszoon.
’’Daar
zal heus wel iets te eten bij gezeten hebben", veronderstelde Wendermoet.
Truida
wist nog een paar nieuwtjes. "De eerste drie nachten wordt er ook nog bij
gewaakt. Dat kost ze nog eens 6 plakken. En Claes Dynaerts kreeg ook nog 11
plakken, omdat die timmerlieden bij hem kwamen”.
|
...vrouw v. Oosterom was er de laatste cafehoudster |
Wilt u uw herinneringen delen? U kunt hierop reageren Stuur een e-mail naar: bakker.groenegraf@gmail.com. Heeft u geen internet? Stuur een briefje aan:
Stichting Groenegraf.nl
T.a.v. Baarnsch Geheugen
Marisstraat 4 - 3741 SK BAARN