|
Carel Laoût |
Het
is 1 december 1956Op
Kerstavond, ’s avonds om 7 uur, zal het Jongenskoor van de St. Nicolaaskerk
onder leiding van Carel Laoût op de Brink kerstliederen zingen; enige uren
later zullen dezelfde jongens hun vreugde over de komst van de Verlosser
uitjubelen in de wondermooie Mis van Mozart in C dur in hun parochiekerk en op
de morgen van de eerste Kerstdag zullen zij met het mannenkoor — wederom onder
leiding van hun dirigent — de achtstemmige dubbelkorige mis ”Hodie Christus
natus est” van G. da Palestrina uitvoeren en daarmede voor velen de kerkelijke
viering van het kerstfeest tot het hoogtepunt van de dag maken.
Het
was in de Kerstnacht van 1937, dat het Jongenskoor van Carel Laoût voor de
eerste maal optrad. Het werd een openbaring en voor Laoût, die op 1 September
1937 dirigent van het kerkkoor „Cantate Domino” geworden was. zijn eerste
succes in Baarn. Het jongenskoor, dat daarvoor in allerijl bij- een getrommeld
werd enige weken voor de een of andere plechtigheid, werd een onmisbaar deel
van het kerkkoor. De jonge dirigent voelde zich onweerstaanbaar aangetrokken
door de kleurenrijkdom- van de gemengde zang en de schoonheid van zingende
jongensstemmen.
Toen
hij 19 jaar geleden met zijn jongenskoor begon, realiseerde Laoût zich, dat,
als hij iets met de jongens wilde bereiken, er hard aangepakt zou moeten
worden. Hij was daartoe bereid en slaagde er spoedig in zijn enthousiasme op de
jongens over te brengen. Het jongenskoor groeide in getal en gehalte en reeds
in 1939 trad het voor de radio op en werd het op de plaat vastgelegde „Ave
Maria” van Casali weken achtereen uitgezonden.
Tijdens
de oorlogsjaren werden de repetities vaak onder de moeilijkste omstandigheden
voortgezet. In 1943 werd door het koor o.m. de Mis van Bruckner in E-moll
uitgevoerd met dr. A. v. d. Horst aan het orgel. Stampvolle kerken ondergingen
een geestelijke ontroering in het uitzichtloze leven van die dagen. De
successen der eerste jaren hebben Laoût en zijn jongens niet cadeau gekregen en
dat krijgen ze ook nu niet. Vaak moeten de jongens driemaal per dag repeteren.
De opleidingsgroep b.v. repeteert nu reeds van begin September af ’s morgens
van 7-8 uur, ’s middags om 4 uur en 's avonds om 7 uur. Ondanks deze vele
repetities is het voor de dirigent haast ondoenlijk een repertoire op te
bouwen. Jaarlijks komen er een aantal zangertjes bij en vertrekken er ouderen
„met de baard in de keel”, zodat Laoût weer opnieuw kan beginnen.
Het
getuigt dan ook wel van zijn enorme ambitie, dat hij er niet alleen in slaagt
het aantal stemmen op peil te houden (het jongenskoor telt thans 75 leden
waarvan er 60 aan de uitvoeringen meewerken en 15 in opleiding zijn) doch ook
de muzikale prestaties nog steeds weet op te voeren. Steeds meer wordt bij
evenementen op muzikaal gebied een beroep op Carel Laoût en zijn zangertjes
gedaan. In de zomers van 1955 en 1956 zong het koor tijdens het Holland
Festival en het heeft reeds een invitatie om ook het volgend jaar aan dit
belangrijke culturele evenement mee te werken. Regelmatig is het Jongenskoor
via de radio in de huiskamer te beluisteren, het heeft gezongen onder
Nederlands bekwaamste dirigenten (van Beinum en van Kempen) en herhaaldelijk
heeft het zijn medewerking verleend aan de uitvoering van de Mattheuspassion in
de grote kerk te Naarden. Voor de Gregorius-vereniging en de Wereldomroep, ja
zelfs in de hoofdstad van Zwitserland hebben de zangertjes van Carel Laoût
concerten gegeven. Dat was in April '48 toen het Baarnse Jongenskoor Nederland
vertegenwoordigde op een Internationale Ontmoeting van Jeugdkoren te Bern.
Naar
zee of de muziekschool
Carel
Laoût werd in Juni 1914 te Wognum (N.H.) geboren. Zijn vader was
hoofdonderwijzer te Wadwaij en tevens dirigent van het R.K. kerkkoor. Enige
jaren na de geboorte van Carel verhuisde de familie Laoût naar Spanbroek waar Carels
vader dezelfde functies aanvaardde, die hij in het dorpje Wadwaij had bekleed.
Carel
kreeg reeds op jeugdige leeftijd van zijn vader pianoles. Toen hij de lagere
school te Spanbroek verliet ging hij naar een kostschool te Echt (L.) om
middelbaar onderwijs te volgen en vervolgens naar het bisschoppelijk college te
Rolduc waar hij de H.B.S. afliep. Daar kwam hij op 17-jarige leeftijd voor de
keuze te staan van het beroep. Carel moest zich onderwerpen aan een test. welke
het zeldzame advies opleverde dat hij of naar zee, of naar de muziekschool
moest. Had de impulsieve Carel het alleen voor het zeggen gehad dan zou hij
waarschijnlijk op de zeevaartschool terecht gekomen zijn. Tijdens een
gehoorauditie had een van zijn leraren echter bemerkt, dat Carel een bijzonder
goed muzikaal gehoor had en diens advies gaf uiteindelijk de doorslag. In 1931
ging Laoût naar de Kerkmuziekschool te Utrecht en drie jaar later, met het
diploma van de Muziekschool op zak, liet hij zich inschrijven als leerling van
het Conservatorium te Amsterdam voor de hoofdvakken piano en orgel. In
datzelfde jaar werd hij (op 20-jarige leeftijd) benoemd tot directeur-organist
van de kerk van O.L. Vrouw van Lourdes te Amsterdam. In 1937 verwierf de
jeugdige dirigent de diploma’s van het Conservatorium voor de beide hoofdvakken
waarin hij gestudeerd had. Hij was dus nauwelijks afgestudeerd toen hij op 1
September 1937 tot directeur-organist van het kerkkoor „Cantate Domino” te
Baarn benoemd werd, waar spoedig bleek, dat het hem ernst was met zijn dubbelfunctie.
In
dienst van de N.R.U.
In
1946 werd Carel Laoût benoemd tot dirigent van het Klein-Omroepkoor van de Ned.
Radio Unie. Thans heeft hij de leiding van alle koorformaties van de N.R.U.
zoals daar zijn het Groot-Omroepkoor. het radiokoor, het klein-radiokoor en het
kamerkoor. Laoût streeft er met zijn koren naar muziek, die niet onmiddellijk
tot iedereen spreekt, zo mooi uit te voeren, dat juist de mensen, die van plan
zijn hun radiotoestel af te draaien alleen al door de schoonheid van de klank
en de expressie geboeid zullen blijven luisteren. Het is zijn doel, om door de
overtuigingskracht, die van de gezamenlijke inspanning van dirigent en zangers
uitgaat ook muziek die niet „direct in het gehoor ligt” voor een brede schare
van luisteraars toegankelijk te maken. Onder leiding van Laoût heeft het Klein
omroepkoor, zowel wat betreft de uitgevoerde werken als de wijze van
uitvoering, een peil bereikt, dat opmerkelijk mag worden genoemd. In vakkringen
wordt Carel Laoût dan ook beschouwd als een der grootste bouwmeesters van de
koor-cultuur van deze tijd.
Carels hart bleef bij zijn jongens
De successen, die Laoût als dirigent
van radio-koren zijn ten deel gevallen, zijn hem niet naar het hoofd gestegen.
Hij is de eenvoudige bewoner van het Baarnse Tolhuis gebleven, de zwoeger voor
zijn geliefd jongenskoor, waarvoor hij zelf de muziek uitschrijft en waarmee
hij meermalen in het Tolhuis repeteert, omdat het kerkkoor, sinds de brand in
de St. Aloysiusschool (Sept. 1953), geen vast repetitielokaal meer heeft. De
repetities worden thans gehouden in het St. Nicolaasgebouw. Vindt in dit gebouw
echter een vergadering of een andere samenkomst plaats dan moeten de zangers
elders een repetitiegelegenheid zoeken. Zij vinden die meestal in het tolhuis,
soms bij een der leden thuis. Als we de vraag zouden moeten beantwoorden, of
Laoût zijn zangertjes en zangers de waardering genieten waar zij recht op
hebben dan zouden we een ontkennend antwoord moeten geven.
Dirigent, mannen en jongens brengen
grote offers om het koor in zijn huidige vorm te handhaven. En dat niet alleen
vanwege de veelvuldige repetities, waar tal van uren mee gemoeid zijn, óók
financieel. De jongens moeten zelfs hun uniforme kleding, waarin zij buiten de
kerk optreden, uit eigen middelen betalen.
Moge het
zó worden, dat de velen, die vreugde beleven aan het beluisteren van dit
toonaangevend mannen- en jongenskoor en die er trots op zijn dit koor in hun
midden te hebben ook bereid zijn er iets voor te doen. Ongetwijfeld zou dit
voor de dirigent en de leden van het koor een stimulans zijn om nieuwe
uitzonderlijke prestaties tot stand te brengen.
|
Het Jongenskoor |