|
Pastoor Antonius Kerkhof, waarschijnlijk geschilderd door Martinus Christiaan Schenk. (Coll. Historische Kring Baerne) |
In het boek over de Willibrorduskerk op Olburgen is een apart hoofdstuk gewijd aan de pastoors. Eén van hen was Antonius Kerkhof. Hij was pastoor op Olburgen van 1872 tot 1908. En hij was de biechtvader en geestelijk begeleider van de gestigmatiseerde Dorothea Visser. Zij zou sinds 1843 regelmatig de tekenen van de wonden van Christus hebben gekregen. Dit artikel gaat niet over Dorothea maar over de persoon van pastoor Anthonius Kerkhof. Wie was hij? Hoe zag zijn leven er uit? En wat heeft hij voor de Olburgse parochie betekend?
In dit eerste artikel beschrijf ik de jeugdjaren van Anthonius Kerkhof, zijn opleiding tot priester en zijn aanstellingen als kapelaan in Gendringen en Zieuwent en als pastoor in Kloosterburen in Groningen. In het tweede artikel beschrijf ik zijn leven en betekenis als pastoor in de St. Willibrordusparochie op Olburgen van 1872 tot 1908. In het derde artikel komen het geschilderde portret van Kerkhof en de kruiswegstaties van Christiaan Martinus Schenk in de St. Willibrorduskerk op Olburgen ter sprake.
Aanleiding
Waarom heb ik een artikelenreeks geschreven over pastoor Kerkhof? Dat is het gevolg van een toevallige samenloop van omstandigheden. Kerkhof heeft in Olburgen een Kruiswegstatie van de schilder Martinus Christiaan Schenk aangekocht. De achterkleinzoon van de schilder nam enige tijd geleden contact met me op. Hij was op zoek naar de schilderijen van zijn overgrootvader voor een publicatie over zijn leven en werk. Het toeval wil dat iemand van de Historische Kring Baerne in dezelfde periode contact met me opnam. De Kring had van een ver familielid een schilderij van Schenk gekregen, geschilderd in Baarn. Helemaal bijzonder was het toen bleek dat de moeder van een goede vriend verre familie was van Anthonius Kerkhof. Ze wist enkele details en gebeurtenissen uit de familie. Vervolgens kwam er een doos met bijzondere voorwerpen en archiefspullen tevoorschijn met enkele bijzondere dingen en fragmenten van dagboeken van Kerkhof. Al met al genoeg aanleidingen om op zoek te gaan naar het leven van de persoon Anthonius Kerkhof, maar ook dat van de schilder Schenk.
|
Geboortebewijs van Anthonius Kerkhof [20] |
De jeugd van Anthonius Kerkhof
Anthonius Kerkhof is in 1825 geboren in het voormalige buurtschap Sandvoorde in Baarn, een wijk van Baarn. De huidige Zandvoortweg duidt nog op de buurtschap. Er stonden 69 huizen en 14 boerderijen waaronder een aantal gecombineerd met winkeltjes en omstreeks 1840 wonen er een paar honderd mensen. Zijn vader Albert Kerkhof (1793-1828) en moeder Geertje Teunisse Kuijer (1794-1847) bewonen de boerderij aan de Zandvoortweg 118. Het was het type langhuisboerderij: lage zijmuren, een rechthoekige langwerpige plattegrond, langwerpig met een steil zadeldak of schilddak. Het woongedeelte en het bedrijfsgedeelte zijn onder hetzelfde dak ondergebracht.
|
De boerderij van de familie Kerkhof in Santvoorde bij Baarn [1] |
Teus heeft een broer Matthijs (1821-1898) en een zus Aaltje (1824-1851). De familie noemt hem Teunis en later Teus. Vader Albert overlijdt in 1828 als Teus 3 jaar is. Moeder Geertje hertrouwt met Dirk Beukeboom en samen zetten ze de boerderij voort. Geertje overlijdt in 1847. Samen met Dirk Beukeboom hebben ze dan ongeveer 18 jaar de boerderij gehad [8a -2]. Waarschijnlijk is de boerderij in de 18e eeuw gekocht door Mattheus Kerkhof, de vader van Albert. De boerderij is gebouwd in 1614 en was aanvankelijk eigendom van Cornelis de Graeff, Heer van Polsbroek en burgemeester van Amsterdam tussen 1674 en 1678. In de boerderij is het familiewapen op een vuurplaat en een wapenschild van hem gevonden. De Graeff heeft jachtslot Soestdijk gebouwd en de boerderij heeft waarschijnlijk dienstgedaan voor de levering van voedsel aan het jachtslot [1]. Teus zal als kind misschien het voor koningin Anna Paulowna net uitgebouwde paleis Soestdijk gezien en bewonderd hebben. Het paleis ligt een paar kilometer van zijn geboorteplaats Santvoorde. Matthijs, de broer van Teus, trouwt met Maria Schothorst in 1847, verlaat de boerderij en verhuist naar Stoutenburg bij Amersfoort.
|
De boerderij van de familie Kerkhof met Teus [22] |
Drie halfzussen
Het gaat de familie Kerkhof-Beukeboom in Baarn waarschijnlijk goed want ze kunnen zelfs de minder draagkrachtigen in de parochie ondersteunen. Als moeder Geertje overleden is (1847) zet Dirk Beukeboom het bedrijf voort en hertrouwt met Catharina Staal. Zij krijgen drie dochters, halfzussen van Teus. Na het overlijden in 1847 is er een verdeling tot stand gekomen tussen de drie kinderen van Albert, Geertje en van Dirk Beukeboom. Daarbij is duidelijk dat moeder Geertje voor die tijd een behoorlijk bezit had van ongeveer fl.29.000,-. Omgerekend naar de huidige tijd zou dat € 277.000,- zijn.
|
Teus met het gezin van zijn broer Mathijs voor de boerderij rond 1891. Teus leest de krant. (Coll. Geheugenvanbaarn.nl) |
Na het overlijden van Dirk Beukeboom in 1879 komt Mathijs, de zoon van Albert en Geertje en getrouwd met Maria Schothorst, met zijn vier kinderen terug uit Stoutenberg om de boerderij over te nemen. Van de zeventien kinderen bereiken uiteindelijk vier de volwassen leeftijd. Het zijn Simon (1852- 1908) Anthonius ((1862-1938), Geertruida (1858- 1922) en Gijsberta (1860-1920).
Simon en Anthonius blijven werkzaam op de boerderij van hun vader. Simon staat in de burgerlijke stand ingeschreven als veehouder en melkslijter en zijn broer Anthonius als landbouwer en veehouder.
Mathijs Kerkhof overlijdt 1898, in Baarn, hij is dan 77 jaar en vier jaar nadat hij de boerderij heeft overgedragen aan zijn dochter Geertruida en haar man Jan van der Wardt,.
Het hoe en waarom hij de boerderij aan zijn dochter heeft overgedragen en niet aan zijn zonen is vooralsnog in duisternis gehuld. Vanaf dat moment is de boerderij in handen van de familie Van der Wardt [8a-2].
Het is aannemelijk dat ook Teus tot zijn twaalfde jaar heeft moeten meehelpen op de boerderij, bijvoorbeeld tijdens de zomervakantie bij het oogsten. In Baarn gaat hij naar de eucharistie en andere vieringen in een kleine schuilkerk aan de Zandvoortweg, het zogenaamde Rode Huis van Van der Vuurst. Hij is daar in 1825 ook gedoopt.
|
Kopie doopakte van Anthonius Kerkhof [8] |
De katholieke gelovigen mochten in die periode wel hun geloof beleven, maar de kerken mochten niet als zodanig van buiten te herkennen zijn, vandaar de namen schuil- en schuurkerk. In 1756 had de pastoor wel voor een kleine verbouwing aan de schuilkerk in Baarn gezorgd, waarbij een klokkentorentje op het dak werd gezet. Nu konden de landarbeiders en boeren tenminste de kerkelijke tijden horen [8a-2]. In 1861 is er in Baarn pas een grote katholieke kerk gebouwd, die later afgebroken is, waarna de huidige St. Nicolaaskerk in de Kerkstraat in 1904 is gerealiseerd en ingewijd in 1905.
Roeping
Teus geeft al jong aan dat hij roeping heeft om priester worden. Waarschijnlijk zal hij dit herhaaldelijk tegen zijn moeder en stiefvader hebben gezegd. Hij zit op de lagere school die vanaf 1794 in de Hoofdstraat stond op de plaats waar nu de Bibliotheek Baarn staat. Hij is leergierig en blinkt al uit. Aan het eind van die periode heeft Teus een aantal gesprekken met pastoor Cornelis van Nieuwendijk over zijn priesterwens. De pastoor heeft inlichtingen ingewonnen over de mogelijkheden waar Teus geplaatst zou kunnen worden om met de opleiding te beginnen. Teus kan eerst naar het internaat van de Jezuïeten van de Latijnse School in Culemborg, de voorloper van het klein seminarie dat werd gesloten door Koning Willem I.
|
Het Klein Seminarie in Culemborg gezien vanaf de straat [15] |
|
Toegangspoort tot het nu verdwenen Klein Seminarie complex in Culemborg [15] |
Hij sloot bij Koninklijk Besluit ook de overige aanwezige klein seminaries in Nederland. Desondanks kon het op 19 april 1841 na toestemming door Willem II worden heropend na een heftig verzet door de katholieken [20]. Toch bestond voor Teus de mogelijkheid eerder op het klein seminarie te beginnen, waarschijnlijk op twaalfjarige leeftijd. Een Latijnse school en later het klein seminarie was het schooltype dat leerlingen voorbereidde op een religieus ambt of een studie aan een universiteit. Docenten waren voornamelijk Jezuïeten. Zo ook in Culemborg. Er werd veel aandacht besteed aan Latijn en Grieks. Daarnaast had het vakkenpakket grote overeenkomst met dat van een gymnasium.
|
Litho van L. Springer van het Groot Seminarie Warmond rond 1821 [16] |
Periode op het Klein- en Grootseminarie
Teus wordt aangenomen en maakt er zijn entree. Het zal veel indruk op hem hebben gemaakt. Het is een groot gebouw met lange gangen, spreekkamers, een grote eetzaal, een recreatiezaal voor de ontspanning, een eetzaal voor docenten, een studiezaal, een slaapzaal, een kapel en grote ruimtes [15]. Het zal voor Teus een hele overgang zijn geweest van de boerderij in het stille Baarn naar het altijd rumoerige internaat. Het dagelijks leven is er zeer geregeld en georganiseerd. Maar na een tijdje zal hij zeker gewend zijn en zich toegelegd hebben op de studie. Tijdens deze periode en ook later schrijft hij regelmatig brieven naar zijn familie waarin hij zich uitlaat over zijn idealen als priester. Daarna gaat hij in 1842 naar het Groot Seminarie in Warmond voor de officiële priesteropleiding.
|
Een afbeelding van een steendruk van het Groot Seminarie in Warmond rond 1850 [16] |
Hij is dan ongeveer 17 jaar. Teus zal vanuit Baarn via Amsterdam en Haarlem naar Leiden zijn gereisd. Misschien heeft hij het eerste stuk naar Amsterdam afgelegd met de postkoets of trekschuit. De allereerste spoorlijnen in Nederland tussen Amsterdam, Haarlem, Leiden en Den Haag waren al in 1839 aangelegd. In 1842 had Warmond een eigen station gekregen. Zo komt hij aan bij het grote gebouwencomplex van het Groot Seminarie.
|
Een studentenkamer van de seminarist in Warmond [16] |
|
De recreatiezaal in Warmond [16] |
Verbouwing
Het complex bestaat nog, maar de gebouwen zijn nu geschikt gemaakt voor appartementen. Van 1842 tot 1857 was het Groot Seminarie van Warmond de enige priesteropleiding in Nederland. In de periode van Teus zaten er ongeveer 72 priesterstudenten. Als Teus er studeert wordt het al uitgebreid en verbouwd door de Leidse kerkenarchitect Theo Molkenboer Het gebouw krijgt een neoklassieke uitstraling. De basis voor het ontwerp is een kleiner gebouw uit de 18e eeuw van de voormalige Franse School.
|
Een tekening van het gebouw van de voormalige Franse School, voorloper van het Groot Seminarie Warmond [16] |
Molkenboer maakt ook een ontwerp voor de kapel. In de opdracht van de architect stond dat de kapel moest verrijzen: “in het midden der talrijke kamers en met haar spitsbogen, gewelven en ribben herinneren aan het oplevende tijdvak der gotiek” [18]. Daar heeft Molkenboer zich aan gehouden. De gotiek was vanaf de 12e eeuw de dominante bouwstijl voor de katholieke kerken. In de negentiende eeuw kwam er een herontdekking van de Middeleeuwen in de stroming van de romantiek. Zo gingen de middeleeuwse gotische kerken dienen als voorbeeld voor de nieuw te bouwen katholieke kerken. Door voor deze stijl te kiezen symboliseert het de continuïteit van het katholicisme door de eeuwen heen [10]. Het is dus begrijpelijk dat de katholieke kerk deze stijl van architectuur koos die de neogotiek genoemd wordt.
Erediensten
De kapel waar de seminaristen, dus ook Teus, dagelijks de eredienst bijwoonden wordt opgetrokken als een Waterstaatskerk met een neogotisch interieur. De bouw van de kapel startte in 1843 en in december 1844 was het steigerwerk uit de kapel verdwenen en werd de eerste steen gelegd. Op dat moment begon Teus aan de opleiding en zal daar getuige van zijn geweest. Er is veel nodig om de nieuwe kapel in te richten en te gebruiken voor de erediensten. Veel wordt er gekocht maar ook geschonken. Die schenkingen en aanwinsten kon het jonge seminarie goed gebruiken. Zelfs Willem I schenkt in 1814 voorwerpen die oorspronkelijk uit de hofkapel van het Koninklijk Paleis op de Dam kwamen en daar dienst hadden gedaan in de hofkapel ten tijde van de katholieke Koning Lodewijk Napoleon. Voor de protestante Willem I hadden ze geen waarde meer toen hij de hofkapel had ontmanteld. Hij schonk sieraden, een paaskaarskandelaar, een zilveren kruis, zilveren kandelaars, twee zilveren wierookvaten, een godslamp, verguld zilveren kelken en een altaarbel. Ook kreeg het seminarie antieke paramenten waaronder het zogenaamde keizerstel. “Dit is een goudlaken geweven en naar rijke renaissance motieven rijk met gekleurde zijde en gouddraad geborduurd parament” [18]. Veel van deze zeldzame voorwerpen werden op hoogtijdagen uit het kerkelijk jaar gebruikt tijdens de erediensten. Teus zal deze pracht en praal hebben gezien en het zal indruk op hem hebben gemaakt.
Bibliotheek
In dezelfde tijd is de bouw van een bibliotheek begonnen. Die was nodig voor de studie van de seminaristen. De eerste boeken kwamen uit een erfenis van de priester Cramer en waarschijnlijk is dat het begin van de collectie van de bibliotheek geweest. Prof. Hensen schreef in het tijdschrift De Katholiek in een artikel in 1899: “Zijne boeken kwamen bij uiterste wilsbeschikking aan het seminarie, en vormden het begin ener nu kostbare verzameling” [18]. Later zullen nog meer relevante en soms ook kostbare boeken worden aangekocht of geschonken. Studenten konden er tijdens hun studie volop gebruik van maken. Het seminarie, inclusief de kapel, ligt in een Engels landschapspark met slingerende paden en een moestuin. Een stijl die toen erg populair was. Het terrein wordt op het voorplein begrensd door een licht gebogen gracht die doorloopt in een vijver bedoeld om de seminaristen een beetje van de buitenwereld af te sluiten [16]. Waarschijnlijk zal Teus ook hier gauw gewend zijn want hij kent het leven op een internaat.
De studenten werden seminaristen of priesterstudenten genoemd. Zijn medestudenten geven Teus de bijnaam Kerki [4]. Het was een hele opgave voor ouders om het kost- en studiegeld te kunnen betalen. Maar daar stond tegenover dat een priesterzoon in de familie aanzien gaf. Waarschijnlijk hebben zijn moeder en stiefvader de opleiding kunnen financieren, maar misschien hebben ook andere familieleden, zoals Matthijs, zijn zus en halfzussen bijgedragen in de kosten van de opleiding. Het kan ook heel goed zijn dat de Orde der Jezuïeten, bij wie Teus de priesteropleiding deed, hem een beurs gegeven heeft. Het is zelfs denkbaar dat de katholieke gemeenschap in Baarn bijgedragen heeft in de kosten. Het is een periode waarin het katholieke geloof een grote ontwikkeling doormaakt.
Priesterwijding 1853
Tijdens zijn studie aan het Grootseminarie in Warmond gebeurt er veel op het gebied van het herstel van de kerkelijke hiërarchie. In de Grondwetsherziening van Thorbecke in 1848 wordt de regeling Recht van Placet afgeschaft waardoor goedkeuring van de overheid voor bisschoppelijke of pauselijke besluiten niet meer nodig was. Vrijheid van godsdienst en onderwijs werden in de Grondwet nu vastgelegd. De banden tussen kerk en staat werden doorgesneden. Desgevraagd liet de regering de paus van Rome weten dat de katholieke kerk zich mocht organiseren zoals zij dat zelf wilde. Het was vanaf dat moment geen taak meer van de overheid. Daarom kan ook de kerkelijke hiërarchie in 1853 worden hersteld in de vorm van bisdommen en parochies [3]. Hetzelfde was in 1850 in Engeland ook al gebeurd. Het leidt tot een enorme vraag naar de bouw van nieuwe katholieke kerken. In de Tachtigjarige Oorlog of in voorgaande eeuwen waren veel katholieke middeleeuwse kerken door de protestanten overgenomen. Soms werden ze teruggegeven, maar meestal moesten de katholieken een nieuwe kerk bouwen. In dorpen en steden zie je vaak twee kerken die met een verschil van honderden jaren zijn gebouwd. Dat is bijvoorbeeld in Steenderen ook goed te zien. De Remigiuskerk stamt oorspronkelijk uit de Middeleeuwen, dus uit de periode van de gotiek. De St. Willibrorduskerk is na het herstel van de kerkelijke hiërarchie in 1862 eeuw gebouwd in de neogotische stijl.
Idealisme
In deze hectische fase in de ontwikkeling van het Rooms Katholieke geloof in Nederland volgt Teus de priesteropleiding. De opleiding duurde minstens 6 á 7 jaar. De Jezuïeten en andere vooraanstaande geestelijken en professoren zorgen voor een degelijke en sterke opleiding. Veel aandacht zal er besteed zijn aan het idealisme van de toekomstige priester door vele gesprekken over ieders geloof en roeping. Als een priesterstudent tijdens de opleiding twijfelde aan de idealen voor het priesterschap zal dat gevolgen hebben gehad en bestond de kans dat hem, ondanks veelvuldige gesprekken, verzocht werd de opleiding te verlaten. Bij Anthonius Kerkhof is er geen sprake van twijfel en hij doorloopt de hele opleiding positief. In 1853 wordt hij tot priester gewijd. Helaas maakte zijn moeder Geertje dat niet meer mee. De opdracht voor de nieuwe jonge priesters was om het Roomse geloof met veel élan te gaan uitdragen. De studie bestond vooral uit filosofie, kerkgeschiedenis, dogmatiek. Ze werden getraind in het vermogen zich aan te passen, te luisteren, te motiveren en een juist oordeel te vormen, maar ook leerde men een goede preek te schrijven en te presenteren in de zogenaamde preeklessen. Het Gregoriaans zingen behoorde tot een van de belangrijke vaardigheden, nodig tijdens kerkdiensten. Een pastoor of kapelaanpriester behoort betrokken te zijn bij de parochianen en ze te bezoeken om lief en leed met hen te delen. Hij leeft celibatair. Mgr. A. de Vree, president van het Groot Seminarie in die tijd, schijnt tegen de priesterstudenten gezegd te hebben: “Als jullie straks het veld ingaan: de tijd is rijp, de Kerk is vrij, je kunt doen wat je wilt” [4]. Teus Kerkhof heeft dit zeker in zijn oren geknoopt.
Kapelaan in Gendringen (1853-1861)
De opdracht voor de jonge priester sloot nauw aan bij de ideeën en ambities van Teus en hij begint dan ook vol enthousiasme aan zijn loopbaan als kapelaan in de parochie van de Martinuskerk in Gendringen. Hij is dan 28 jaar. Pastoor Harperink weet het enthousiasme van Teus echter niet direct te waarderen. Hij vindt dat Teus te hard van stapel wil lopen met zijn idealen. Sinds het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie is er namelijk veel onrust in het land. De protestanten vinden niet dat de paus van Rome, Pius IX, zich mag bemoeien met de situatie van de kerken in Nederland. Er komt dan ook veel verzet. Het leidt tot heftige discussies in de Tweede Kamer en zelfs tot demonstraties in Den Haag. Later zal Kerkhof nog met protesten van de protestanten geconfronteerd worden in Kloosterburen. Pastoor Harperink geeft de kapelaan de zorg voor Dorothea Visser, de gestigmatiseerde vrouw uit Gendringen. Vanaf dat moment is hij de biechtvader en geestelijke begeleider van Dora. Hij neemt dit heel serieus en verdiept zich in haar leven door eerst de opgeschreven ervaringen van zijn voorganger kapelaan Arnold Herfkens te lezen. Die heeft al eerder aantekeningen gemaakt over Dora. Er is zelfs een brochure van de in Utrecht opgeleide huisarts dr. Te Welscher die Kerkhof bestudeert. Maar het wordt hem duidelijk te kennen gegeven dat hij alles wat hij met Dora meemaakt niet naar buiten mag brengen. Dat is wel te begrijpen gezien de spanningen die er op dat moment zijn tussen de katholieken en protestanten [4]. Wanneer Aartsbisschop Joannes Zwijsen toch van de gebeurtenissen in Gendringen hoort, vreest hij dat dit nadelig kan uitwerken op de ontwikkeling van de katholieke kerk in Nederland. Hij geeft dan ook opdracht om aan “de zaak Dorothea Visser” geen ruchtbaarheid te geven maar de gebeurtenissen wel nauwkeurig te registreren. Kerkhof onderhoudt ondertussen veel contacten met mensen die belangstelling hebben voor de persoon Dorothea. Hij correspondeert erover. Dagelijks brengt hij Dora de communie en blijft dan nog even napraten. Tijdens die gesprekken verifieert hij de aantekeningen van Herfkens en houdt hij vanaf dat moment een dagboek bij van die gesprekken en van de waarnemingen. Zo ontstaat er zelf een dagboek dat nu in het Katholieke Documentatie Centrum in Nijmegen wordt bewaard [6a].
Hij koopt in die periode een huis in Gendringen, dat hij verhuurt. Hij heeft er goede contacten met de protestantse burgemeester, de dominee en hij bezoekt de Joodse synagoge. Dat valt niet in goede aarde bij de Deken van Groenlo en bij de pastoors in de naburige parochies. Het is, samen met zijn bemoeienis met Dorothea, aanleiding voor hen om aan Zwijsen te vragen om Kerkhof over te plaatsen [6d].
Kapelaan in Zieuwent (1861-1864)
De aartsbisschop wil ook dat Kerkhof zich minder met Dora bezig gaat houden. Maar hij blijft hij haar bezoeken en contact onderhouden. Uiteindelijk wordt hij daarom toch overgeplaatst naar Zieuwent, een overwegend katholiek dorpje, twintig kilometer van Gendringen. Het is ongeveer vier uur lopen. Het is een eenvoudig boerendorp met kleine boeren en landarbeiders met hun gezinnen. Het is een overwegend katholiek dorp en Teus wordt kapelaan in een katholieke schuurkerk. In 1795 was de eerste kerk gebouwd in Zieuwent. Die kerk werd In 1837 en 1838 verbouwd en vergroot als waterstaatskerk. De kerk is kleiner dan de hervormde kerk en heeft geen grote kerktoren maar een lantarentorentje met één kleine klok [21]. Hij is daar drie jaar kapelaan en hij blijft Dora bezoeken. Voor de bisschop is dat opnieuw aanleiding om hem over te plaatsen, maar nu naar het verre Groningse Kloosterburen, een katholieke enclave in een protestante omgeving. Men wil daarmee bereiken dat hij de relatie met Dora verbreekt.
|
De Waterstaatskerk in Zieuwent omstreeks de tijd van Teus Kerkhof. (Collectie Oudheidkundige Vereniging Zuwent) |
Kerkhof schrijft een brief aan de aartsbisschop om hem te overtuigen hem niet over te plaatsen om op die manier zijn relatie met Dora te verhinderen. Hij smeekt hem bijna dat niet te doen, niet alleen voor hem maar ook voor Dora, die het daar moeilijk mee zal hebben [6f]. Een studiegenoot van het grootseminarie schrijft hem dan een brief met als aanhef: Kerki, Kerki: “De hemel heeft u zeker bewaard om de leiding te geven aan ene hoog bevoorrechte, dit benijd ik u niet gewis voor zover ik zou kunnen verlangen. Ik heb u vroeger al driemaal geschreven en nog nooit een antwoord gekregen” [4].
Kerkhof neemt Dora en haar zus Johanna mee naar Kloosterburen, maar dan als huishoudsters. Dat kan en mag een pastoor zelf bepalen en dat doet Teus dan ook. Het kerkelijk recht liet de pastoor relatief vrij in de keuze van een huishoudster, mits zij maar ouder was dan dertig jaar [15]. Ook gaat Hendrik Huisken mee. Hij is het door de familie van Dorothea Visser aangenomen kind. Kerkhof schrijft in zijn dagboek: “De afstand bedroeg een reis van veertig uren. Boeren uit Gendringen brengen ons weg, vier dagmarsen, drie overnachtingen en driemaal wisselen van paarden” [4]. Volgens andere berichten gingen er zelfs vier huifkarren mee vanuit Gendringen naar het hoge noorden. Waarschijnlijk zullen ze overnacht hebben bij collega priesters of in herbergen.
Pastoor in Kloosterburen (1864-1872)
In opdracht van de aartsbisschop wordt hij in Kloosterburen bouwpastoor. Dat houdt in dat van hem verwacht wordt dat hij er een kerk gaat bouwen. Al vrij snel komen de parochianen dan ook bij hem met het verzoek om daarmee te beginnen. Na twintig jaar is het oude waterstaatskerkje te klein en te armoedig.
|
De plattegrond van de Waterstaatkerk in Kloosterburen (19) |
|
Tekening van het zijaanzicht van de Waterstaatskerk met de pastorie in Kloosterburen (19) |
Kerkhof schrijft: “Het was wel een echte waterstaatskerk, wel sterk met degelijke specie gemetseld en goede kwaliteit stenen, doch met een planken plafond, blauw geschilderd en met pannen gedekt en voor de toenmalige parochie wat klein. Bij winterdag, wanneer het vriezend weer was, begon het plafond door de warmte van stoven en mensen te druipen zodat men soms de paraplu moest gebruiken behalve boven het altaar, waarboven men het plafond met stro had bedekt. In mijn tijd begon het altijd eerst te druipen wanneer de H. Mis geëindigd was. Ik heb het bouwen ener nieuwe kerk niet op touw gezet, maar de gemeentenaren zelf begonnen er over te praten, wij moesten toch een nieuwe kerk hebben, want deze is veel te klein. Het kerkje zou bovendien aan noodzakelijk onderhoud toe zijn” [10]. De wens van de parochianen is daarom om een geheel nieuwe kerk te bouwen. Allereerst moet daarvoor dit kerkje uit 1824 worden afgebroken.
Noodkerk bouwen
Kerkhof werkt daar zelf actief aan mee waarna een noodkerk wordt gebouwd. Hij woont met Dora en Johanna in de pastorie die onderdeel uitmaakt van het hele gebouw. De kerk wordt afgebroken, maar als de nieuwe kerk is gebouwd blijft de pastorie staan, nu als vrijstaand huis.
|
De pastorie met de nieuwe kerk in Kloosterburen [11] |
In zijn dagboek schrijft hij: “Zondags kondigde ik de gemeente aan: morgen zal er een zingende Mis zijn, de laatste zingende Mis in deze kerk en terstond daarna beginnen wij deze kerk af te breken en een noodkerk daarna in te stellen, welke in deze acht dagen noodzakelijk gereed moet zijn voor de volgende zondag. De gemeentenaren wordt derhalve beleefdelijk verzocht te zorgen dat er genoegzaam personeel hier aanwezig is om mij daarbij behulpzaam te zijn. De kerk was maandags vol volk en terstond daarna aan het werk. Een lange ladder werd tegen de kerk gezet, ik klom zelf daarop en haalde de eerste pannen van het dak en zo vervolgens van hand tot hand gaf men de pannen over ter plaatse van de noodkerk. Alles ging vrolijk toe en met gang: van de planken van het dak werden de zijwanden van de noodkerk opgetrokken en waarlijk, ik kon de volgende zondag in de noodkerk de Godsdienstoefeningen houden” [10].
Zo werd de Waterstaatskerk afgebroken. “Nu de muren afgebroken, metselaar timmerman, smid, alles kwam. Men had er plezier in: op mijn vriendelijk verzoek kwamen er genoeg met de nodige gereedschappen om stenen te bikken. Zestig duizend stenen werden schoon gemaakt en voor de fundamenten van de nieuwe kerk gebruikt. Het terrein werd in orde gebracht en intussen waren nieuwe stenen aangekomen, in Molenrij gelost en door boeren op het terrein gebracht: alle hand- en spandiensten werden voor het grootste gedeelte door de gemeentenaren verricht. Daarbij werkte ik zelf mee, liet menige zweetdruppel op grond en stenen vallen, moedigde aan en bracht gang in het werk” [10].
Nieuwe kerk bouwen
De tijdelijke noodkerk is gebouwd en de voorbereidingen zijn getroffen voor de bouw van de nieuwe kerk. Tijdens zijn periode in Gendringen had hij al eens kennis gemaakt met de architect Pierre Cuypers die plannen had gemaakt voor een nieuwe kerk in Ulft die daar later is gerealiseerd. Hij schrijft hem een brief met het verzoek een ontwerp te maken. Monseigneur Zwijsen verwijst hem echter naar architect H.J. Wennekers die in het noorden meer kerken had gebouwd. Ook de H. Willibrorduskerk in Steenderen en de Sint Willibrorduskerk in Vierakker zijn van zijn hand. Kerkhof vraagt of de verwijzing naar architect Wennekers een bevel is of slechts een raad. Hij geeft aan dat hij reeds met Cuypers in onderhandeling is. Zwijsen stemt ermee in om in zee te gaan met Cuypers [10]. Op dit moment is hij actief in Groningen en hij komt naar Kloosterburen om poolshoogte te nemen en te horen wat de bedoelingen zijn, alvorens een plan te maken. Ondertussen moet Teus op zoek naar de benodigde financiën. Kerkhof is realistisch en wijst het kerkbestuur op de schuld van fl. 5000,- gulden van de oude kerk die nog moet worden afgelost. Het kerkbestuur verzekert hem dat ze dat bedrag en de financiën voor de nieuwe kerk bij elkaar kunnen krijgen. Kerkhof gaat daarvoor bij alle parochianen op bezoek. Bij de eerste intekening haalt Kerkhof al fl. 27.000, - op [8d-8]. Er wordt een begroting opgesteld van fl. 50.000, -, waarvan fl. 30.000, - voor de kerk en fl. 20.000, - voor de toren. Zwijsen waarschuwt de pastoor voor overschrijding. Voor Cuypers is dat geen probleem. Hij geeft aan dat hij het tekort zelf zal aanvullen. Dan geeft de aartsbisschop toestemming voor de bouw. Cuypers geeft zelf aan dat hij het gebouw sober heeft vormgegeven, passend bij het dorpsbeeld, met een breed schilddak om het zoveel mogelijk tegen zware stormen en onweer te beschermen. Kloosterburen ligt namelijk dichtbij de Waddenzee [10].
Gemene streek
De kerk werd in eigen beheer gebouwd en de aannemer van Cuypers was de protestant J.J. van Langelaar, een aannemer die veel met Cuypers samenwerkt. Omdat Kerkhof de kerk in eigen beheer gaat bouwen is hij nauw betrokken bij de bouw. Hij woont in de pastorie naast de bouwplaats en kan zo alles nauwkeurig volgen.
|
De huidige Willibrorduskerk in Kloosterburen |
|
Het interieur van de Willibrorduskerk |
Eerst koopt men een stuk grond om het terrein wat te vergroten van het voormalige klooster. Het huidige stuk waar de het oude kerkje stond is te klein voor de nieuwe kerk. De oude stenen van de waterstaatskerk worden afgebikt en gebruikt voor de fundering van de nieuwe kerk. Kerkhof bestelt verschillende monsters van diverse fabrikanten Het levert een flinke hoeveelheid stenen op die vervolgens gebruikt worden bij de bouw van de kerk. Het levert Kerkhof het verwijt op dat het een gemene streek is om zo aan materiaal te komen [11]. Maar waarschijnlijk zullen de parochianen er om gegniffeld hebben. Het was een van de slimme streken van Teus.
Van alle werkzaamheden houdt Kerkhof een verslag bij. “Dit in eigen beheer bouwen was voor mij een grote zorg: ik moest met de opzichter Van Langelaar alles bespreken, alles overleggen, contracten afsluiten en ja zaterdags zorgen dat ik geld had om de werklieden uit te betalen. Bij de koopman winkelier Kramer was mijn wisselbank. Wanneer ik geld te kort kwam (want ik betaalde zoveel mogelijk contant 2% rabat), dan ging ik de boer op en leende (natuurlijk zonder interest. Ik moet zeggen, ze hebben mij trouw bijgestaan) Bij slot van rekening, alles goed berekend, zijn wij nog (vierduizend gulden) onder de begroting gebleven. Deze slotsom was zeker voor een groot deel aan tact en beleid van de heer Van Langelaar te danken” [10]. Uiteindelijk weet Kerkhof de nieuwe neogotische kerk te realiseren zodat die in de zomer van 1864 ingewijd kan worden. “Het is Cuypers gelukt het fraaie kerkje aan zijn omgeving aan te passen: het is in zijn eenvoud een typische dorpskerk. Typisch, omdat Cuypers zich kennelijk heeft laten inspireren door de contouren en de vorm van de Groningse en Friese middeleeuwse dorpskerkjes” [10].
Inrichten kerk
De kerk in Kloosterburen en de St. Willibrorduskerk in Blauwhuis zijn de eerste twee die Cuypers in het noorden van het land bouwde en derhalve de eerste representanten van de fase in de Nederlandse neogotiek die in technisch en ideëel opzicht uitermate belangrijk was voor de ontwikkeling van de bouwkunst en dus uniek voor zijn oeuvre” [10].
Daarna moet de kerk nog worden ingericht. Kerkhof schaft diverse voorwerpen van kerkelijke kunst aan uit het atelier van Cuypers-Stolzenberg uit Roermond. Het hoofd- en de zijaltaren, de preekstoel en de communiebank worden dan of later door parochianen geschonken. Er wonen nogal wat herenboeren in de parochie en Kerkhof gaat opnieuw bij zijn parochianen op bezoek om geld op te halen voor de inrichting. Hij is zelf geboren op een boerderij en kent het leven van een boer als geen ander. Hij zal dan ook gemakkelijk ingang hebben gehad bij de parochianen. De parochie ligt in een protestante regio. De relatie tussen de katholieken en protestanten is in Nederland nog steeds gespannen. Ook Kerkhof wordt daarmee geconfronteerd.
Gemopper
Als de kerk klaar is laat hij iedere dag de klok luiden voor het Angelus Domine om twaalf uur en als aankondiging voor een eucharistieviering. De protestanten uit het dorp ergeren zich hieraan en beschouwen het als een provocatie. Hij schrijft in zijn dagboek: “Er kwam gemompel om dit te gaan beletten. Heimelijk werd de afstand tussen de twee kerken gemeten en meende men, omdat ze nog geen tweehonderd meter uit elkaar gelegen waren, zo werd geredeneerd, dat men het luiden wel kon verbieden. Zodra ik daar lucht van kreeg schreef ik een vertrouwelijke brief naar de Commissaris van de Koning te Groningen waarin ik Zijne Excellentie mededeling deed van de klokken en tevens de noodzakelijkheid aantoonde om daarmee te luiden voor de Godsdienstoefeningen wegens het verspreid wonen van de Katholieken en het in de war zijn van de tijd” [8d-8]. Later schrijft hij in zijn dagboek: “Ik heb geen klokken voor de sier die niemand ziet maar om te gebruiken, en ging met luiden voort. Ik trok net zo hard aan de touwen als de ander die ervoor was aangesteld”. De tegenstanders geven niet op en er komt een afgezant van de Commissaris van Groningen bij Kerkhof om het geschil met de protestanten bij te leggen. Kerkhof ontvangt hem. Hij schrijft: “Ik antwoordde de afgezant, gaat u maar naar de dominee, doet uw boodschap en kom vanmiddag bij mij eten. Het liep op niets uit” [10]. Het gaat zelfs zover dat ze hem ervan beschuldigen dat hij uit Gendringen weggestuurd is vanwege rustverstoring en oproermakerij onder verschillende geloofsgezindten en dat hij dat nu in Kloosterburen ook doet. Dat neemt Kerkhof heel serieus en neemt daarom meteen contact op met de burgemeester en de dominee uit Gendringen, met wie hij goed bevriend was. Ze geven hem als antwoord: “Nooit was er meer vrede onder de verschillende gezindten geweest ten tijde van uwe werkzaamheden in Gendringen en die dat durft te beweren verklaren wij voor laster en leugens” [11]. Uiteindelijk krijgt hij de brieven van de burgemeester en de dominee, voorzien van de handtekening van de minister met toestemming. Daarmee loopt het goed af en kan Kerkhof de klokken blijven luiden. ”Ik kon mijn gang gaan. De protestanten en vooral de dominee en consorten, bleven maar pruttelen maar zeiden toch ook eindelijk: wij moeten ons stil houden want de pastoor is ons te slim af” [11].
Naar Olburgen
Op 14 december 1872 krijgt Kerkhof “op eigen verzoek” een brief van de aartsbisschop met het bericht dat hij overgeplaatst wordt naar de Achterhoek, naar Olburgen (zie vertaalde brief aartsbisschop Schaepman en een kopie van het origineel, geschreven in het Latijn.
|
De brief van Aartsbisschop A.Schaepman over de overplaatsing van Teus Kerkhof naar Olburgen. [6g] |
|
Vertaalde brief van aartsbisschop Schaepman aan pastoor kerkhof.[6g] |
Zijn studievrienden uit het Groot Seminarie begrijpen niets van de keuze van Teus om pastoor te willen blijven. Er was hem een baan als leraar filosofie aangeboden op het seminarium in Culemborg. Maar Teus vindt het niks om les te moeten geven in een muffig klaslokaal. In zijn dagboek schrijft Kerkhof dat hij zich verheugt op zijn vertrek uit Kloosterburen maar de parochianen betreuren het dat hij vertrekt. Er komt een groot afscheidsfeest en met de Kerst is hij niet meer in Kloosterburen. Op 16 december heeft hij Kloosterburen verlaten. Het is een barre tocht. [8c] Iedereen doet hem uitgeleide. De klokken luiden eindeloos, als hij al een eind op weg is hoort hij ze nog galmen. Een aantal boeren brengt Teus weg. Het is niet precies bekend hoe hij de reis heeft gemaakt. Ging hij met paard en wagen, per postkoets of al gedeeltelijk met de trein? Er was sinds 1870 al wel een verbinding van Groningen naar Zwolle en Arnhem van verschillende spoorwegmaatschappijen aangelegd door de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen, een particulier bedrijf dat op 26 september 1863 in Den Haag werd opgericht om de spoorlijnen te exploiteren die door de Staat werden aangelegd. Het zou dus kunnen dat de boeren uit Kloosterburen hem naar het station in Groningen hebben gebracht en dat hij met Dorothea en Johanna Visser verder per trein zijn gereisd en de spullen op een andere manier zijn vervoerd. Op achttien december 1872 komt hij in Olburgen aan. Hendrik Huisken, die eerder meegegaan was naar Kloosterburen, gaat niet mee. Hij trouwt en blijft daar wonen.
In het volgende deel komt zijn laatste periode van 36 jaar als pastoor op Olburgen ter sprake, zijn betekenis voor de St. Willibrordusparochie en hoe we hem als persoon zouden kunnen omschrijven.
GERAADPLEEGDE LITERATUUR EN BRONNEN
1: Bakker, L. (2020). Baarnsche boeren & families. Baarn: Hoeve Ravenstein.
3: Van der Horst, H. (2009). Nederland: De vaderlandse geschiedenis van de prehistorie tot nu. Amsterdam: Bert Bakker.
4: Kerkhoffs, B. (1991). Het mysterie Dora Visser, Doesburg. Rabeling. Hessenreeks, deel 9.
5: Metz, A. (2008) Olburgen, land, huizen en bewoners, Zeddam: Oostgelderse Stichting voor Genealogie en boerderijonderzoek
6: Katholiek Documentatie Centrum Nijmegen. Dossier VISS, 326.
6a. De gestigmatiseerde Dorothea Visser,
Stichting Vrienden van Dora Visser, Olburgen , 1991
6d Brief deken J.M Nijkamp KDC VISS 326 nummer 15
6f. Brieven van Kerkhof aan Aartsbisschop Zwijsen 5 juni 1857
Gendringen. Nummer 53
6g. Kopie brief van Aartsbisschop A. Schaepman over de overplaatsing naar Olburgen
8: Schothorst, J. Schothorst & Partners [Privé uitgave voor Familie Schothorst],
Vierde jaargang, 8a nr. 2, 8b nr. 5, 8c nr. 7, 8d nr. 8
10. Van de Woud, A. (1947) De St. Willibrordus te Kloosterburen: Waterstaat (1842) en Neogotiek (1868/1869). Groningen: Cultureel Maandblad, vol. 16 (1974-1975), pp. 57-74
11: Drs. van der Werff, E.O. (2009) Katholieken in de Marne sinds 1594. Bedum: Profiel
14: Waterstaatskerk. Wikipedia (geraadpleegd in januari 2022 van https://nl.wikipedia.org/wiki/Waterstaatskerk).
15: Klein Seminarie Culemborg. Wikipedia (geraadpleegd in juli 2022 van https://nl.wikipedia.org/wiki/Kleinseminarie).
16: Groot Seminarie Warmond. Katholiek Documentatie Centrum (geraadpleegd in augustus 2022 van https://www.ru.nl/kdc/bladeren/archieven-thema/subpagina-archieven-thema/onderwijs-wetenschappen/verzamelingen/verzamelingen/groot-seminarie-warmond/).
18: Jubileumboek, door studenten en oud-studenten, (1949)
Waar ooit een Franse kostschool stond. 1799-1949, Warmond: Cassiciacum.
19. Archief St. Willibrorduskerk Kloosterburen, foto’s Waterstaatskerk en plattegrond
20. Het Utrechts Archief, toegang 481 BS
21. Piena H, (2021) Het Dagboek Eimert Papenborg 1826-1888, Zutphen: Achterhoek Uitgevers
22. Archief Historische Kring Baerne.
Naschrift van Eric van der Ent( Geheugenvanbaarn.nl):