Wij woonden in het begin van deze eeuw tegenover het repetitielokaal van het Fanfare Corps Crescendo.
Met
de conciërge Jan Smit en z'n vrouw was ik al spoedig goeie maatjes, want ze
hadden een harmonium en daar mocht ik dan op spelen. Het was zo'n grote kast
van een instrument, met een spiegel er bovenin, en propvol met allerlei
versieringen, zo als in die tijd mode was. Smit zelf speelde er wel eens op,
maar ik geloof niet dat het psalmen waren. Ik mocht ook wel in de zaal
kijken, en dan lagen me daar van die reusachtige grote hoorns.
Ja,
zei Smit dan, dat is de mijne, dat is een Bombardon, die heeft zo’n diep
geluid, die draagt het hele orkest'. Dat begreep ik nog niet zo goed, maar ik
zei wel: "Wat een werk om zo'n groot ding te poetsen", maar hij zei
dat hij dat alleen deed vóór een uitvoering. De vloer van de zaal was bestrooid
met wit zand en rond de kachel stonden bakjes met zand. Of ze zoveel
poesen hadden, vroeg ik. Nee, zei Smit,
dat is voor de mensen die pruimen. En bij de grote trom stond een bakje apart. Die man kon onder het spelen ook
pruimen, zei Smit. Ja, sigaretten waren toen nog niet in de mode en sigaren
waren te duur (4 en 5 voor een dubbeltje). Dus dan maar een puntzakje
pruimtabak van Hubers van 12 ct. Ik moest die voor mijn vader altijd halen bij
de familie Hoes in de Nieuwstraat, naast Bierhaalder. Jan Smit was gemeentebode. Hij had ook een fiets. Dat was
zoiets als nu een auto. Een fiets met een step. Nu spring je er op met je voet
op het pedaal, maar toen had je een step op het achterwiel. Je ging achter de
fiets staan, zette je voet op de step, en met het andere been hipte je net
zolang vooruit, tot je genoeg vaart had en - hup - op het zadel en de trappers
pakken.
Bij
Smit duurde dat soms heel lang. Als hij om twaalf uur van ’t gemeenhuis kwam
reed hij de Laanstraat door (nog geen éénrichtingsverkeer) maar in plaats van
recht door naar de NieuwBaarnstraat, ging hij de Laandwarsstraat in, en een
poos later kwam hij er bij Brölman weer uit. Vroeger heette dat straatje het
"jeneversteegje". Hij moest daar, dacht ik toen, vaak een boodschap
voor de burgemeester doen of zoiets ?
Ik vroeg aan Smit mag ik ook een keer meespelen? Als je het graag wil, en je ouders vinden het goed, dan zal ik met meneer v. Dapperen praten. Het mocht, al zei m'n moeder wel: ,Wat moet zo'n jongen als jij tussen al die grote kerels'. De zaterdagmiddag brak aan, en schuchter kwam ik de zaal binnen. Ik kreeg 'n lessenaar voor me met een notenboekje en nadat meneer eens naar m'n lippen gekeken had, kreeg ik een Bariton in m'n handen.
En
zo is het begonnen. Eerst maar proberen er een geluid uit te krijgen, en met de
vermaning elke dag een half uur te studeren werd ik naar huis gestuurd.
't Was natuurlijk een gebruikt instrument, maar dat ik het maar zo mee naar huis mocht nemen, maakte me de koning te rijk. Wat zou ik m’n best doen. 'k Zag mezelf al in die verlichte tent op de Brink zitten. En trouw zat ik elke dag boven voor het raam te blazen. Het ging best en ik werd een ijverige leerling. Als er repetitie was, zaten we uiten op de bank, en als het erg warm was, stond de deur van het lokaal wel eens open. Ik kroop dan onder de rododendrons om naar binnen te kunnen kijken, en ook om beter te kunnen luisteren. Als ze erg mooi speelden uit Tannhauser of Faust, of Lohengrin, dan liepen me de rillingen over de rug en dan vond ik het doodzonde als het stokje van meneer v. Dapperen met een nijdig tikken op de lessenaar, het sein gaf: overdoen!
Crescendo in 1918 |
Dan deden de bugels het weer niet goed, of was de grote trom een fractie van een seconde te Iaat. Of wat dan ook. En dan maar weer van voren af aan. Ik verlangde naar de tijd, dat ik er ook in de bus zou zitten. Dat gebeurde dan ook na een half jaartje studeren. De eerste keer stond ik wel wat bedeesd te kijken, maar Jan Smit adopteerde me zo'n beetje, om me op m'n gemak te stellen. In de pauze, als ze met elkaar stonden te praten, plaagden ze hem er mee, want hij had geen kinderen: ",Nou Jan", zeiden ze dan, "daar ben je maar gemakkelijk aangekomen". Jan lachte dan maar, als een boer die kiespijn heeft. Ik had een, aan verering grenzende, bewondering en ontzag voor meneer v. Dapperen.
Dat hadden trouwens de mannen ook, want hij liet niets over zijn kant gaan. Er moest met ernst gewerkt worden en dan was er geen tijd voor grapjes. Op een keer gebeurde het, dat bij een bepaald stuk de bugels het niet naar z'n zin deden, zodat hij er behoorlijk de tijd voor nam, om het er in te krijgen. En wij maar wachten, niets doen. Ook niet praten natuurlijk. Het was voor een jongen van 12 jaar, die gewend is op tijd naar bed te gaan, behoorlijk laat, en ik dommelde in slaap, met het instrument op m'n knieën. Op een gegeven moment rolde dat geval op de grond, met een hevig gerinkel. Meneer v. Dapperen uit z’n concentratie en ik doodsbang, wat hij wel zeggen zou. Verbeeld je dat hij me wegsturen wilde. Maar het viel allemaal nog al mee en ik was meteen klaar wakker.
Een jaar of wat ben ik lid geweest. Ik heb als kleine jongen meegespeeld op de Brink, en ben ook nog mee geweest naar een concours, ik meen in Zeist. Maar door een of andere reden, ben ik er weer af gegaan, maar ik heb er veel geleerd op 't gebied van noten en muziek. En veel prettige herinneringen er aan behouden.
Wilt u uw herinneringen delen, stuur een e-mail naar: bakker.groenegraf@gmail.com. Of een briefje aan: Baarnsch
Geheugen Marisstraat 4, 3741 SK BAARN