Boswachterij „De Vuursche”
Gesprek met de Heer H. van de Hoef, bouwkundig ambtenaar heel lang geleden.
In de dertiger jaren kwam Staatsbosbeheer door aankoop van in de gemeente Baarn gelegen gronden in het bezit van een deel der Vuursche bossen, die ingedeeld werden bij de Houtvesterij Utrecht.
Voor het beheer van deze gronden, die vóór 1938 de landgoederen „Klein Drakestein” (vorig eigenaar Jhr. H. P. J. Bosch van Drakestein), „De Hooge Vuursche” (van de heer J. A. L. v. d. Bosch) en „Groeneveld” (van de familie Taets van Amerongen) vormden, werd in September 1938 als nieuwe Dienstkring van de Houtvesterij Utrecht de Boswachterij De Vuursche gevormd.
De heer H. van de Hoef, die, na de bosbouw- en cultuurtechnische school te Arnhem gevolgd te hebben, in Maart 1937 als bosbouwkundig-ambtenaar bij Staatsbosbeheer in dienst was getreden en sinds zijn aanstelling bij verschillende objecten van Staatsbosbeheer in Noord-Brabant werkzaam was geweest, werd met de dagelijkse leiding van de nieuwe Boswachterij belast. Hij vestigde zich in Baarn, doch verhuisde reeds in 1939 naar Zeist, daar hij in dat jaar tevens belast werd met de leiding over de juist aangekochte Boswachterij Austerlitz in de gemeenten Zeist en Woudenberg. In 1942 breidde deze Dienstkring zich zo uit, dat het beheer der Boswachterijen De Vuursche en Austerlitz gesplitst moest worden. Voor Austerlitz werd een nieuwe bosbouwkundig-ambtenaar aangesteld, zodat de heer Van de Hoef zich weer geheel kon oriënteren op De Vuursche. Hij vestigde zich daartoe voor de tweede maal in Baarn.
De betekenis van de bosbouw.
Tijdens een gesprek met de heer Van de Hoef hebben we het gehad over de Vuursche bossen, kwam o.m. de betekenis van de bosbouw voor de economie van ons land ter sprake. „Het is voor Nederland een primair belang, dat de nationale houtproductie wordt opgevoerd omdat thans 80 à 90% van de ruim 5 miljoen m3 hout, die we jaarlijks verbruiken, ingevoerd moet worden.” De heer v. d. Hoef, die ons met deze woorden op het ontstellende houttekort van ons land wees, zette daarbij tevens uiteen, dat het opvoeren van de houtproductie een kwestie van jaren is. Een grove dennenbos b.v. levert op zijn vroegst 35 tot 45 jaar na de aanleg behoorlijk mijnhout, terwijl voor paalhout en zaaghout vaak het dubbele van deze termijn nodig is. Een bos van Douglas-sparren vraagt 40 à 50 jaar alvorens het voor de houtproductie geschikte bomen levert.
Het een en ander heeft tot gevolg, dat het aanleggen van bos uit een oogpunt van belegging voor particulieren weinig aantrekkelijks heeft. Niettemin is er toch door het particulier initiatief op het gebied van de bosbouw veel tot stand gebracht. Willen we in ons land echter werkelijk tot een grotere houtproductie komen, dan zal de Overheid een belangrijk deel van deze taak op zich moeten nemen.
Na er op gewezen te hebben, dat het bos naast de houtproductie nog verschillende andere belangrijke voordelen biedt, zoals de vastlegging van stuifzanden, die anders door het wegstuivende zand aan de naburige bouwgronden veel schade zouden berokkenen, het behoud van natuurschoon, de gelegenheid tot recreatie in de open lucht en het verstrekken van werkgelegenheid op het platteland in de winter, vertelde de heer Van de Hoef.